In deze zaak heeft het Gerechtshof te Arnhem de verdachte veroordeeld voor schuldheling en diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij twee middelen van cassatie zijn voorgesteld. Het eerste middel betreft de klacht dat de bewezenverklaring van schuldheling niet uit de bewijsmiddelen kan volgen. De verdachte had op 28 maart 2010 een mobiele telefoon (Nokia N97) in zijn bezit, waarvan later bleek dat deze op 24 januari 2010 uit een auto was gestolen. Het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de telefoon van misdrijf afkomstig was, gezien de omstandigheden waaronder hij de telefoon verkreeg en het feit dat hij geen plausibele verklaring kon geven voor het gebruik van de telefoon na de diefstal.
Het tweede middel betreft de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen. De verdediging had verzocht om de medeverdachten te horen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen op basis van het noodzaakcriterium. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het hof ten onrechte het noodzakelijkheidcriterium heeft gehanteerd, aangezien de getuigen tijdig waren opgegeven in de appelschriftuur. De conclusie van de procureur-generaal is dat het hof ten onrechte het noodzakelijkheidcriterium heeft toegepast en dat de zaak moet worden terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.