ECLI:NL:PHR:2014:1623

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
13/05576
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsvoering en veroordeling in drugshandelzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2013 een verdachte veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met betrekking tot een grote hoeveelheid hasj en hennep. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij mr. R.J. Baumgardt als advocaat optrad. De Hoge Raad heeft op 17 juni 2014 de conclusie getrokken dat de bewezenverklaring van het hof niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsvoering. De Hoge Raad oordeelt dat het hof zich ten onrechte heeft verlaten op conclusies van verbalisanten en dat de bewijsvoering ontoereikend is voor de veroordeling van de verdachte voor feit 1. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd voor zover het betreft de beslissingen over feit 1 en de strafoplegging, en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor het cassatieberoep is overschreden, wat mogelijk rechtsgevolgen kan hebben voor de nieuwe uitspraak. De zaak is complex, met meerdere medeverdachten en een lange periode van bewijsvoering, waarbij de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel niet voldoende is aangetoond. De conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad is dat de zaak opnieuw moet worden beoordeeld met inachtneming van de eerdere arresten.

Conclusie

Nr. 13/05576
Mr. Machielse
Zitting 17 juni 2014
Conclusie inzake:
[verdachte] [1]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem heeft verdachte op 4 februari 2013 voor 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en voor 2: Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof voor het bewijs een beroep heeft gedaan op feiten of omstandigheden die niet uit de gebezigde bewijsmiddelen blijken, terwijl evenmin het wettige bewijsmiddel is aangeduid waaraan de feiten of omstandigheden zijn ontleend. Voorts heeft het hof ten onrechte zich verlaten op conclusies van verbalisanten.
3.2. Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat
"1.
hij, op tijdstippen in de periode van 07 april 2005 tot en met 18 oktober 2006 in Zwartebroek, (gemeente Barneveld) en/of Barneveld en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Liverpool, althans in het Verenigd Koninkrijk, telkens tezamen en in vereniging met anderen,
telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een grote hoeveelheid hasj en een grote hoeveelheid hennep, zijnde hasj en hennep middelen als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen (telkens) opzettelijk,
– een bestelbus, althans een voertuig met dozen, althans verpakkingen met hasj en/of hennep vervoerd en/of afgeleverd en/of aanwezig gehad, met bestemming het Verenigd Koninkrijk; althans het buitenland.
2 primair
hij, op 31 oktober 2006, te Zwartebroek (gemeente Barneveld) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf, om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, een grote hoeveelheid van totaal 248 kilogram hasj, en een grote hoeveelheid van totaal 100 kilogram hennep, opzettelijk in 28 dozen hebben verpakt en ten behoeve van afnemers gecodeerd hebben gelabeld en voor verzending in een autobus op pallets hebben klaargezet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3. Deze bewezenverklaring heeft het hof in zijn arrest door de volgende overwegingen doen voorafgaan:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde - in het bijzonder omdat verdachte niet degene zou zijn die als "Brt" is aangeduid - wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat hoeveelheden hasjiesj en/of hennep door [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7]) zijn verkocht en geleverd aan een of meer personen die in zijn administratie werd(en) omschreven met "Brt" en bij wie tevens de volgende codes (etiketcodes, omzettabelcode en wisselcode) hoorden: "AA(0)1", "001", "AO", "711/712" of vergelijkbare getallen. Het hof leidt onder meer uit de volgende feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang gezien - af dat met die aanduiding(en) verdachte wordt bedoeld.
* Bij de vermelding "Brt" hoort een persoon die verblijft in het Verenigd Koninkrijk. Dat blijkt onder meer uit het volgende.
- De vermelding "Brt" is opgenomen op een van de telefoons die - naar het hof uit de bewijsmiddelen afleidt - bedoeld waren voor contacten van [medeverdachte 7] in verband met drugs. Het "tegennummer" is een (mobiel) telefoonnummer met het landnummer van het Verenigd Koninkrijk.
- Dat de verzamelingen drugs die op 31 oktober 2006 werden aangetroffen in de kazerne en de vrachtauto in Zwartebroek - waaronder de onderdelen die bestemd waren voor "Brt" een bestemming in het Verenigd Koninkrijk hadden, leidt het hof onder meer af uit de aard en kenmerken van goederen die deel uitmaakten van de lading (Britse stekkers).
- Dat [medeverdachte 7] zaken deed met partners in het Verenigd Koninkrijk kan onder meer worden afgeleid uit enkele uitlatingen van hem en een aantal vermeldingen in de administratie, die onder meer Britse ponden en wisselen van geld moeten betreffen.
* Een persoon met wie [medeverdachte 7] kennelijk eveneens zaken doet wordt aangeduid als "BRD", met codes "AD" en “710". Bij de vermelding van "Brt" en "AD" is sprake van "broers", "brother" of een vergelijkbare aanduiding. De naam van de ene broer wordt aangeduid met "Brt", "(br)[verdachte]", "[verdachte]", "(Br)T", terwijl de naam van de andere broer wordt aangeduid met "(br) [betrokkene 4]" of "(br-)d". Ook "[betrokkene 4]" komt voor.
* Verdachte - wiens voornaam "[verdachte]" is - heeft een broer, die "[betrokkene 4]" heet.
* Een handgeschreven briefje dat gevonden is in de administratie van [medeverdachte 7] die betrekking heeft op drugshandel bevat de volgende tekst: "[verdachte] en [betrokkene 4], Liverpool, [telefoonnummer]".
* Verdachte had in de periode waarop de tenlastelegging ziet contacten met [medeverdachte 7].
* Uit de administratie van [medeverdachte 7] blijkt niet van andere personen op wie de gegevens (ook) betrekking zouden kunnen hebben.
Het hof acht niet aannemelijk dat de vermelding "Brt" betrekking heeft op een andere persoon dan verdachte noch dat de vermelding "Brt" opzettelijk onjuist is opgenomen om te verhullen dat iemand anders dan verdachte degene was ten behoeve van wie de transporten plaats vonden.”
3.4. Met betrekking tot feit 1 wordt geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat dit feit zou zijn gepleegd te Amsterdam en/of in Liverpool noch dat tussen 7 april 2005 en 18 oktober 2006 in de voormalige brandweerkazerne bestelbussen met dozen hasjiesj/hennep aanwezig zijn geweest. Evenmin kan uit de wettige bewijsmiddelen volgen dat een handgeschreven briefje ("[verdachte] en [betrokkene 4], Liverpool, [telefoonnummer]") is gevonden in de drugsadministratie van [medeverdachte 7]. Dat verdachte in de periode die de tenlastelegging noemt contact had met [medeverdachte 7] blijkt evenmin uit de gebezigde bewijsmiddelen.
3.5. Het bewijs van feit 1 is naar mijn indruk inderdaad ontoereikend. Geen van de door het hof geselecteerde bewijsmiddelen heeft betrekking op de bewezenverklaarde uitvoer in de periode van 7 april 2005 tot en met 18 oktober 2006. Evenmin is aan de gebezigde bewijsmiddelen te ontlenen dat verdachte betrokken was bij de uitvoer van grote hoeveelheden hasj en hennep in deze periode en in die periode hasj en/of hennep heeft vervoerd, en/of afgeleverd en/of aanwezig heeft gehad met bestemming het Verenigd Koninkrijk. [2] Dat verdachte in de periode waarop de tenlastelegging ziet contact heeft gehad met [medeverdachte 7] zal betrekking hebben op feit 1, omdat in die tenlastelegging een periode genoemd wordt. Dat er contact is geweest tussen beide personen is uit de gebezigde bewijsmiddelen evenmin af te leiden en het hof heeft verzuimd aan te geven aan welk wettige bewijsmiddel het dit gegeven heeft ontleend.
3.6. Het briefje met daarop de naam van verdachte en diens broer en een telefoonnummer en stad in Engeland is op 31 oktober 2006 in Zwartebroek in beslag genomen. Dat dit briefje deel uitmaakte van de administratie van [medeverdachte 7] van zijn drugshandel heeft het hof kunnen afleiden uit bewijsmiddel 15 en wel uit de uitlatingen van [medeverdachte 7] dat er maandenlang in de brandweerkazerne niks heeft gelegen en dat net op het moment dat de oude boekhouding was teruggehaald om alles uit te zoeken "zij" dan zijn binnenkomen. In hetzelfde gesprek heeft [medeverdachte 7] het ook over drugshandel met Engeland. Het hof heeft hieruit kunnen afleiden dat de politie de administratie die [medeverdachte 7] eerst buiten het zicht had gehouden, heeft aangetroffen op het moment dat de politie de brandweerkazerne heeft doorzocht, welke administratie daarvoor daar niet aanwezig was. De vriendin van [medeverdachte 7] verwijt in hetzelfde gesprek [medeverdachte 7] dat alles daar voor het oprapen lag en dat dat toch een grote stommiteit was. Het kan niet anders dan dat de boekhouding die de politie in de brandweerkazerne heeft aangetroffen voor [medeverdachte 7] erg belastend was en uit handen van de politie had moeten blijven. Dat [medeverdachte 7] in drugs handelde heeft het hof kunnen afleiden uit de gebezigde bewijsmiddelen, waarin daarover wordt verklaard (bewijsmiddel 9 en 10) en de bewijsmiddelen die betrekking hebben op hetgeen in de brandweerkazerne is aangetroffen. Het hof heeft uit de inhoud van dit gesprek kunnen afleiden dat de politie op 31 oktober 2006 is gestuit op de drugsadministratie van [medeverdachte 7].
3.7. De overweging over de aard van de lading van de in de brandweerkazerne te Zwartebroek aangetroffen vrachtauto ontbeert een verwijzing naar het wettige bewijsmiddel waaraan deze gegevens zijn ontleend. In zoverre is het middel terecht voorgesteld. Maar uit de bewoordingen van de overweging - "onder meer uit de aard en kenmerken van goederen die deel uitmaken van de lading (Britse stekkers)" - is af te leiden dat de bestemming van de goederen volgens het hof nog uit andere gegevens blijkt. Daarvoor is het volgende van belang. Op 31 oktober 2006 heeft de politie in de brandweergarage te Zwartebroek een vrachtwagen aangetroffen met dozen met verdovende middelen, waarvan er 28 de code 001 hadden (bewijsmiddelen 1 en 2). De dozen bevatten hasjiesj in allerlei vormen (bewijsmiddel 4 en 6). Ook zijn allerlei bescheiden in beslag genomen, naast een grote hoeveelheid ingeschakelde gsm toestellen die ieder voorzien waren van een sticker met daarop lettercodes. Een van deze toestellen had als lettercode "Brt" (bewijsmiddel 13). De bewijsmiddelen houden voorts de inhoud in van bescheiden die betrekking hebben op de codes, welke inhoud door verbalisanten is weergegeven. Zo is er een codetabel aangetroffen waarin klant "Brt" is verbonden met code 001. Deze code 001 is ook aangetroffen op 28 dozen met drugs die zijn gevonden in de vrachtauto. In andere aangetroffen bescheiden wordt "Brt" ook aangeduid met code AA01. Op een in beslag genomen kaartje is "Brt" verbonden met een Engels telefoonnummer. Bovendien was in een soort klantenmapje een papiertje opgeborgen waarin stond dat "Brt" op 30 oktober 400.000 Britse ponden (€ 540.000) heeft betaald. Uit andere bescheiden is op te maken wat [medeverdachte 7] en "Brt" nog van elkaar tegoed hadden.
Voorts zijn er allerlei notities gevonden met de verwijzingen naar "Brt", "br [verdachte]", "[betrokkene 4]", "[betrokkene 4]" enzovoorts. Ook is er een handgeschreven notitie met als inhoud: "[verdachte] en [betrokkene 4], Liverpool, [telefoonnummer]" (bewijsmiddelen 13 en 14). Uit de weergave van al deze gegevens is het hof klaarblijkelijk ook tot de conclusie die verbalisanten getrokken hebben gekomen, te weten dat met "Brt" verdachte is bedoeld. Dat is niet zo vreemd gelet op de inhoud van de notities waarin "Brt" in verband wordt gebracht met broer [betrokkene 4] en via coderingen wordt vereenzelvigd als [verdachte] of [verdachte]. De inhoud van een vrachtbrief die in het kantoor is aangetroffen en die in code is gesteld, komt overeen met de inhoud van een aantal dozen die in de vrachtwagen zijn aangetroffen en die bestemd zijn voor klant "Brt". Dat het hof de conclusie heeft getrokken dat deze in de auto aangetroffen drugs bestemd waren voor verdachte en ter aflevering aan verdachte in Engeland waren geladen en geëtiketteerd, acht ik evenmin onbegrijpelijk. De overweging in het arrest dat het hof niet aannemelijk acht dat de vermelding "Brt" op iemand anders dan op verdachte ziet is ten overvloede gegeven, zodat het middel op dit onderdeel geen doel treft.
3.8. De verwijzing naar de lading in de bus (Engelse stekkers) is inderdaad ontoereikend verantwoord, maar gelet op de overige inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof de conclusie kunnen trekken dat de 28 dozen bestemd waren voor uitvoer ten behoeve van verdachte naar Engeland. Verbalisanten hebben grotendeels weergegeven wat zij als inhoud van bescheiden hebben waargenomen en hebben de inhoud van een aantal bescheiden met elkaar vergeleken. Daaruit hebben verbalisanten de conclusie getrokken dat de 28 dozen voor "Brt" bedoeld waren en dat met deze aanduiding "Brt" verdachte bedoeld is. Het hof heeft deze conclusies overgenomen en tot de zijne gemaakt.
3.9. Het middel slaagt voor zover het klaagt over het bewijs van feit 1, maar treft geen doel in zijn bezwaren tegen de veroordeling voor feit 2.
4.1. Het tweede middel klaagt over een schending van de redelijke termijn. Het cassatieberoep is op 11 februari 2013 ingesteld en het dossier is pas op 8 november 2013 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
4.2. Inderdaad is de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn met 28 dagen overschreden. Als de Hoge Raad mijn oordeel over het eerste middel volgt, zal de rechter die zich opnieuw over de zaak zal dienen te buigen, ingeval het tot een veroordeling komt, een rechtsgevolg aan deze schending van de redelijke termijn kunnen verbinden.
5. Het eerste middel is naar mijn indruk gegrond voor zover het klaagt over de veroordeling voor feit 1, hetgeen tot vernietiging van de bestreden uitspraak dient te leiden. Ook het tweede middel is gegrond. Ambtshalve heb ik overigens geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over feit 1 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde met inachtneming van 's Hogen Raads arrest opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Deze zaak hangt samen met nrs. 13/00617 ([medeverdachte 1]), 13/05142 ([medeverdachte 8]), 13/03745 ([medeverdachte 2]), 13/00699 ([medeverdachte 3]), nr. 13/00692 ([medeverdachte 5]), 13/02775 ([medeverdachte 6]), 13/00704 ([medeverdachte 4]) en 13/01079 ([medeverdachte 7]) waarin ik op 13 mei 2014 concludeerde.
2.Het hof heeft niet, zoals de rechtbank op p. 6 van het vonnis, het digitaal saldo-overzicht 2005/2006 voor het bewijs gebezigd, waaruit blijkt van 23 verkopen aan de klant AO=Br-T in de periode van 7 april tot en met 18 oktober 2006.