Conclusie
1.Procesverloop
- het perceel kadastraal bekend Gemeente Vlissingen, Sectie [A], nummer [002], groot 00.02.20 ha, kadastraal omschreven als “Terrein (akkerbouw)” (grondplannummer 3);
- een gedeelte ter grootte van 03.02.61 ha van het perceel kadastraal bekend Gemeente Vlissingen, Sectie [A], nummer [003], totaal groot 06.22.80 ha, kadastraal omschreven als “Terrein (akkerbouw)” (grondplannummer 4);
- het perceel kadastraal bekend Gemeente Vlissingen, Sectie [A], nummer [004], groot 00.03.35 ha, kadastraal omschreven als “Terrein (akkerbouw)” (grondplannummer 5);
- een gedeelte ter grootte van 02.22.53 ha van het perceel kadastraal bekend Gemeente Vlissingen, Sectie [A], nummer [005], totaal groot 04.59.45 ha, kadastraal omschreven als “Terrein (akkerbouw)” (grondplannummer 6);
- een gedeelte ter grootte van 00.06.42 ha van het perceel kadastraal bekend Gemeente Vlissingen, Sectie [A], nummer [006], totaal groot 00.12.10 ha, kadastraal omschreven als “Terrein (akkerbouw)” (grondplannummer 7).
2.Inleiding en kernpunten van de bestreden beslissing
3.Wet op de waterkering, Waterwet en Crisis- en herstelwet
Wet op de waterkering [5] (hierna: Wwk) als gewijzigd (o.m.) bij de Wet van 28 april 2005, Stb 275. [6]
Waterwetop 22 december 2009 [10] , een wet waarmee de wetgever beoogd heeft het waterbeheer in één integrale wet te regelen. De hiervoor bedoelde overgangsregeling van de Wet van 28 april 2005 is bij de invoering van de Waterwet in stand gehouden met betrekking tot plannen die vóór 22 december 2009 zijn goedgekeurd door gedeputeerde staten; zie art. 2.16a lid 3 Invoeringswet Waterwet. [11] De Kroon heeft in het Besluit van 19 oktober 2012 overwogen dat de voorgaande bepalingen meebrengen dat op de onderhavige onteigening, die als gezegd geschiedt ter realisering van het op 22 januari 2008 door de gedeputeerde staten van Zeeland goedgekeurde kustversterkingsplan “Nolle-Westduin” (tevens) art. 27 Wwk (oud) van toepassing is. De rechtbank heeft de Kroon hierin gevolgd, en is (in cassatie – ik denk terecht – onbestreden) ervan uitgegaan dat de art. 27 en 28 Wwk in deze onteigening van toepassing zijn.
Crisis- en herstelwet [12] (Chw) in werking. De considerans van deze wet formuleert de bedoeling van de wetgever als volgt:
4.Bespreking van het middel
onderdeel 1vallen in twee groepen uiteen. Onder 2.2.1-2.2.5 wordt betoogt, kort gezegd en zoals ik het begrijp, dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het Koninklijk Besluit van 19 oktober 2012 (het onteigeningsbesluit) ten onrechte ervan is uitgegaan dat het hier gaat om een onteigening op grond van art. 62 (oud) Ow. De tweede groep klachten (nr 2.2.6-2.2.8) bestrijdt (kort gezegd) het oordeel van de rechtbank (rov. 2.5) dat, nu de in art. 7 Wwk bedoelde bijkomende voorzieningen onderdeel uitmaken van het in dat artikel bedoelde plan, voor die bijkomende voorzieningen ingevolge art. 28 Wwk op dezelfde wijze onteigend kan worden als voor het plan, te weten op grond van Titel II Ow. Het onderdeel betoogt (nr. 2.2.7) dat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat art. 28 Wwk niet bedoeld is om de onteigeningsgrondslag voor bijkomende voorzieningen – via een uitbreiding of verduidelijking van art. 62 Ow – te verruimen, althans dat deze bepaling slechts bedoeld is om de procedurele wijzigingen van art. 27 Wwk mede van toepassing te verklaren op onteigeningen ter uitvoering van bijkomende voorzieningen. Uit art. 28 Wwk kan niet volgen, aldus het onderdeel in nr. 2.2.8, dat de in art. 62 lid 2 Ow opgenomen eis van een specifiek planologisch besluit niet zou gelden. In het door art. 28 Wwk van toepassing verklaarde art. 27 Wwk is voor die voorwaarde geen uitzondering gemaakt. De functie van art. 28 Wwk is niet meer of anders dan dat ook bij onteigening ter uitvoering van bijkomende voorzieningen de conform art. 27 Wwk gewijzigde procedure van Titel II (of Titel II in samenhang met Titel IIa) Ow gevolgd moet worden, zo betoogt het onderdeel.
eerste klachtengroepgehuldigde visie dat op de onderhavige onteigening de Onteigeningswet zoals die door de Crisis- en herstelwet in 2010 is gewijzigd, van toepassing is. Ingevolge de overgangsbepaling van art. 5.4 lid 1 Chw blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet slechts van toepassing op een onteigeningsbesluit, waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd voor dat tijdstip. [14] In dit geval heeft de terinzagelegging (blijkens het onteigenings-KB) vanaf 12 juli 2012 plaatsgehad, zodat het nieuwe art. 62 Ow van toepassing is. De klacht dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat sprake is van een onteigening op grond van art. 62 (oud) Ow kan echter niet tot cassatie leiden, omdat [eiser] c.s. daarbij geen belang hebben.
tweede klachtengroepvan onderdeel 1 heb ik niet zo goed begrepen wat de rechtbank volgens die klachten nu eigenlijk verkeerd heeft gedaan. De klachtenreeks culmineert (in nr. 2.2.8) in de opvatting dat de functie van art. 28 Wwk (niet meer of anders) is (dan) dat ook ten behoeve van bijkomende voorzieningen de conform art. 27 gewijzigde procedure van Titel II (of Titel II in samenhang met Titel IIa) Ow gevolgd moet worden, hetgeen de rechtbank zou hebben miskend. Uit de woorden van de rechtbank in rov. 2.5 kan ik echter allerminst afleiden dat zij op dit punt een andere opvatting aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd dan het onderdeel aanvaard wil zien. Integendeel: uit de in nr. 2.2.6 van het onderdeel geciteerde woorden van de rechtbank blijkt volgens mij nu juist dat de rechtbank van oordeel was dat ook ten behoeve van de uitvoering van bijkomende voorzieningen (die onderdeel uitmaken van een plan als in art. 7 Wwk bedoeld) met toepassing van Titel II (inclusief de versoepeling volgende uit art. 27 Wwk), onteigend moet worden. De klachten lijken mij dan ook ongegrond.
dat ten behoeve van (kortgezegd:) de uitvoering van waterkeringswerken en daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen nog slechts kan worden onteigend ter uitvoering van specifieke planologisch besluiten als in dat tweede lid aangewezen, maar slechts
dat onteigeningen ten behoeve van de uitvoering van zodanige besluiten die betrekking hebben op waterkeringswerken en daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen worden beschouwd als onteigeningen als bedoeld in lid 1 van art. 62. Het woord “mede” in lid 2 van art. 62 duidt er onmiskenbaar op, dat de wetgever bedoelde dat onteigeningen ten behoeve van de uitvoering van waterkeringswerken en bijkomende voorzieningen ook los van de planologische besluiten als in lid 2 bedoeld mogelijk zouden blijven. [17] De parlementaire geschiedenis van de Crisis- en herstelwet, als geciteerd hierboven bij 3.5, wijst niet op een andere betekenis dan mijn op nauwkeurige lezing gebaseerde interpretatie van art. 62 lid 2.