Conclusie
Het middel
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2013 de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, wegens diefstal. De verdachte heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze uitspraak. De advocaat van de verdachte, mr. M.J. van Weerden, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarin wordt geklaagd dat het bewezenverklaarde oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 september 2011 in Almere een afstandsbediening en een COAX-kabel heeft weggenomen. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, aangezien het enkel oppakken van de goederen niet voldoende is om dit oogmerk te bewijzen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte de goederen heeft opgepakt en bij zich heeft gestoken, waardoor hij als heer en meester over deze goederen is gaan beschikken.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehandeld. De verklaring van de verdachte, waarin hij aangeeft dat hij de voorwerpen op de grond heeft gevonden, biedt onvoldoende basis voor de conclusie dat hij de goederen met het oogmerk van diefstal heeft weggenomen. De Hoge Raad heeft daarom het middel van de verdachte gegrond verklaard en de bestreden uitspraak vernietigd, met de aanbeveling voor een passende beslissing op basis van artikel 440 van het Wetboek van Strafvordering.