Conclusie
Het middel
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende beslaglegging op een geldbedrag van € 11.000,- dat aan klaagster toebehoorde. De Rechtbank Oost-Brabant had op 15 november 2013 het klaagschrift van klaagster gegrond verklaard en de teruggave van het geldbedrag gelast. De officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant heeft echter cassatieberoep ingesteld tegen deze beschikking. De kern van het geschil betreft de vraag of de Rechtbank de juiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van het klaagschrift.
De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak, met name ECLI:NL:HR:2010:BL2823, en benadrukt dat de Rechtbank niet heeft beoordeeld of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag vorderde. Dit is een cruciaal aspect in de beoordeling van een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, omdat zij niet voorafgaand aan de beoordeling van de rechthebbendheid van klaagster heeft vastgesteld of het belang van de strafvordering zich tegen teruggave verzet.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot een beslissing die de Hoge Raad passend acht, hetzij tot terugverwijzing, hetzij tot een andere beslissing. De zaak illustreert de noodzaak voor rechters om zorgvuldig de belangen van de strafvordering af te wegen bij beslissingen over beslag en teruggave van inbeslaggenomen goederen.