Conclusie
Nr. 13/01404 H
Zitting: 16 september 2014
Mr. Aben
Conclusie inzake:
[betrokkene]
1. Op 7 juli 2014 hebben mrs. G.G.J. Knoops en L. Vosman, beiden advocaat te Amsterdam, namens hun cliënt, [betrokkene], bij Uw Raad herziening aangevraagd van de onherroepelijke veroordeling die is uitgesproken bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 16 augustus 1984, te weten de veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, met bevel tot terbeschikkingstelling van de regering teneinde van harentwege te worden verpleegd (TBR). Bij vordering van 8 juli 2014 heb ik eveneens de herziening aangevraagd van deze veroordeling. De strekking van het namens [betrokkene] ingediende verzoek is gelijk aan die van de door mij ingediende vordering. Het verzoek en de vordering verwijzen grotendeels naar dezelfde onderliggende stukken, en naar hetgeen in die stukken als onderzoeksresultaten is neergelegd.
2. Om die reden meen ik in deze conclusie naar aanleiding van het verzoek van mrs. Knoops en Vosman te kunnen volstaan met een verwijzing naar mijn vordering van 8 juli 2014. Uiteraard sta ik daartoe paraat indien Uw Raad van oordeel is dat op bepaalde punten nadere voorlichting van mijn kant geboden is.
3. Op één kwestie wil ik nog wel nader ingaan, en dat is het verzoek van mrs. Knoops en Vosman aan Uw Raad om, ingeval de herzieningsaanvraag gegrond is, terstond ten gronde uitspraak te doen en [betrokkene] alsnog vrij te spreken van de moord op Bart van de Laar zonder een verwijzing van de zaak naar een gerechtshof op de voet van artikel 472, tweede lid, Sv.
4. Ofschoon de wet hiervoor geen enkele grondslag biedt, is er in Uw jurisprudentie inderdaad een uitzonderlijk geval bekend waarin de Hoge Raad uit overwegingen van doelmatigheid ten principale heeft beslist. Dit betrof echter een zaak waarin een herzieningsaanvraag op grond van een novum was toegewezen en de wettelijk voorgeschreven verwijzing naar een gerechtshof dat van de zaak nog geen kennis heeft genomen volstrekt overbodig was. De uitkomst van de procedure
inherziening stond namelijk bij voorbaat vast. [1] Wat was er aan de hand? De man die door het gerechtshof onherroepelijk was veroordeeld, was hangende het hoger beroep reeds overleden. Van dat overlijden was het gerechtshof echter onbekend gebleven. Indien het gerechtshof daarmee tijdig bekend zou zijn geworden, was de strafzaak ongetwijfeld geëindigd in een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Nu dat overlijden alsnog bekend werd, deed de Hoge Raad in die zaak zelf wat een gerechtshof na verwijzing zonder enige twijfel zou hebben gedaan: het onherroepelijk geworden arrest vernietigen en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de tegen de (overleden) verdachte lopende vervolging. Deze zaak is echter niet vergelijkbaar met de thans voorliggende kwestie. Zoals gezegd stemt de strekking van mijn vordering tot herziening overeen met die van het verzoek tot herziening. Dat betekent echter niet dat in de voorliggende zaak geen weging van het novum meer hoeft plaats te vinden. Integendeel, het feitelijke karakter van de zaak dwingt daartoe.
inherziening stond namelijk bij voorbaat vast. [1] Wat was er aan de hand? De man die door het gerechtshof onherroepelijk was veroordeeld, was hangende het hoger beroep reeds overleden. Van dat overlijden was het gerechtshof echter onbekend gebleven. Indien het gerechtshof daarmee tijdig bekend zou zijn geworden, was de strafzaak ongetwijfeld geëindigd in een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Nu dat overlijden alsnog bekend werd, deed de Hoge Raad in die zaak zelf wat een gerechtshof na verwijzing zonder enige twijfel zou hebben gedaan: het onherroepelijk geworden arrest vernietigen en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de tegen de (overleden) verdachte lopende vervolging. Deze zaak is echter niet vergelijkbaar met de thans voorliggende kwestie. Zoals gezegd stemt de strekking van mijn vordering tot herziening overeen met die van het verzoek tot herziening. Dat betekent echter niet dat in de voorliggende zaak geen weging van het novum meer hoeft plaats te vinden. Integendeel, het feitelijke karakter van de zaak dwingt daartoe.
5. Kortom, hoewel in de voorliggende zaak de broze gezondheid van [betrokkene] – inderdaad – noopt tot een meer dan voortvarende behandeling van het herzieningsverzoek, zie ik geen juridische mogelijkheid om gevolg te geven aan zijn verzoek om reeds nu ten principale te beslissen. [2]
6. Ik concludeer tot gegrondverklaring van de aanvraag tot herziening van het onherroepelijke arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 16 augustus 1984, houdende de veroordeling van [betrokkene], met verwijzing van de strafzaak naar een gerechtshof dat daarvan nog geen kennis heeft genomen, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als is voorzien in artikel 472, tweede lid Sv.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
n.d.