Conclusie
2.Bespreking van het cassatiemiddel
“Dat de kosten van de kinderen hoger– [dan € 580,- per maand] –
zouden zijn, zoals door de man nog is aangevoerd, is onvoldoende aannemelijk geworden.”Deze overweging houdt verband met de stelling van de man in § 19 van zijn verweerschrift in appel dat de werkelijke behoefte van de kinderen neerkomt op € 910,36 per maand. Deze stelling wordt onderbouwd met een als productie 5 overgelegd kostenoverzicht. De geciteerde overweging uit rov. 4.5 impliceert dat het hof niet voorbij is gegaan aan het debat in appel tussen partijen, voor zover dat inhield dat bij de bepaling van de kosten van levensonderhoud van de twee kinderen dient te worden uitgegaan van de kosten die daadwerkelijk worden gemaakt. In die overweging gaat het hof immers in die zin op dat debat in dat het hof oordeelt dat de man met het kostenoverzicht zijn stelling dat de werkelijke behoefte van de kinderen € 910,36 per maand bedraagt, niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt en daarmee ook niet dat de kosten voor het levensonderhoud van de kinderen meer bedraagt dan € 580,- per maand. Bij die stand van zaken kon het hof ten opzichte van de man voor de bepaling van de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de kinderen uitgaan van de NIBUD-tabel.