ECLI:NL:PHR:2014:2444

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
6 januari 2015
Zaaknummer
13/03049
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van strafrechtelijke vervolging en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan over de verjaring van strafrechtelijke vervolging. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te Amsterdam veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. Tegen deze veroordeling is cassatieberoep ingesteld door de advocaat van de verdachte, mr. M. Berndsen. De Hoge Raad heeft ambtshalve de verjaring van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten beoordeeld. Het dossier toonde aan dat de inleidende dagvaarding op 5 juli 1996 aan de griffier van de Rechtbank te Utrecht was betekend, en dat de terechtzitting in eerste aanleg op 11 september 1996 had plaatsgevonden. De verdachte was bij verstek veroordeeld, en het Gerechtshof had op 16 maart 1998 arrest gewezen. Het cassatieberoep werd pas op 11 juni 2013 ingesteld, meer dan vijftien jaar na het arrest van het Gerechtshof. De Hoge Raad concludeerde dat het Openbaar Ministerie in deze periode niet had getracht om de verdachte het verstekarrest te betekenen, waardoor de verjaringstermijn van twaalf jaren was verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op strafvordering door verjaring was komen te vervallen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.

Conclusie

Nr. 13/03049
Zitting: 4 november 2014
Mr. Knigge
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 16 maart 1998 verdachte wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld. [1]
3. Namens verdachte heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Ambtshalve beoordeling van het bestreden arrest
4.1. Ambtshalve merk ik ten aanzien van de verjaring van de aan verdachte tenlastegelegde feiten het volgende op.
4.2. Aan verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
“primair
hij op of omstreeks 12 januari 1996 te Wijk bij Duurstede, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1]) heeft weggenomen een (gouden) horloge en/of een (gouden) ketting en/of twee, althans een of meer (gouden) ring(en) en/of drie, althans een of meer (zilveren) ketting(en) en/of een of meer geldbedrag(en) met een totaal van 575 gulden, in elk geval enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een raam van die woning te forceren/verbreken;
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 12 januari 1996 te Wijk bij Duurstede, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1]) heeft weggenomen een (gouden) horloge en/of een (gouden) ketting en/of twee, althans een of meer (gouden) ring(en) en/of drie, althans een of meer (zilveren) ring(en) en/of (een) geldbedrag(en) van 575 gulden in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die dader(s) en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, waarbij die dader(s) en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op/verbreking van een raam in die woning, bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk op de uitkijk te staan teneinde die dader(s) te (kunnen) waarschuwen bij (naderend) onheil.”
4.3. Uit de stukken van het geding blijkt dat de inleidende dagvaarding, nadat getracht is de dagvaarding uit te reiken op het adres [b-straat 1] te Utrecht [2] , op 5 juli 1996 aan de griffier van de Rechtbank te Utrecht is betekend en dat op diezelfde datum een afschrift van de dagvaarding is verstuurd naar bovengenoemd adres. De terechtzitting in eerste aanleg heeft plaatsgevonden op 11 september 1996. Op diezelfde datum heeft de Rechtbank te Utrecht vonnis gewezen en verdachte bij verstek veroordeeld. Tegen dit vonnis is op 15 oktober 1996 namens verdachte hoger beroep ingesteld. De terechtzitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 2 maart 1998. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft op 16 maart 1998 arrest gewezen en verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. [3] Namens verdachte is op 11 juni 2013 beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest. Uit het dossier blijkt niet dat in de periode van 16 maart 1998 tot 11 juni 2013, een periode van meer dan vijftien jaar, door het openbaar ministerie is getracht om aan verdachte het verstekarrest te betekenen.
4.4. De aan verdachte tenlastegelegde feiten zijn strafbaar gesteld bij art. 311 lid 1 Sr (juncto art. 48 Sr). Op het misdrijf strafbaar gesteld bij art. 311 lid 1 Sr stond ten tijde van de tenlastegelegde feiten een gevangenisstraf van zes jaren. Ingevolge art. 70 eerste lid onder 3° Sr vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in twaalf jaren voor misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld. Ingevolge art. 78 Sr geldt voor medeplichtigheid aan een bepaald feit dezelfde verjaringstermijn als voor het hoofddelict.
4.5. Zoals hiervoor reeds is weergegeven, blijkt uit het dossier dat tussen het wijzen van het arrest en het instellen van het cassatieberoep een periode van meer dan vijftien jaren is gelegen en dat in die periode door het openbaar ministerie niet is getracht om aan verdachte het verstekarrest te betekenen. Dit betekent dat de verjaringstermijn van twaalf jaren in die periode is verstreken en dat het recht op strafvordering voor het primair en het subsidiair tenlastegelegde feit door verjaring is komen te vervallen.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG

Voetnoten

1.Deze zaak hangt samen met de zaak tegen verdachte met het nummer 13/03050, in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.
2.Uit het dossier blijkt dat verdachte op 25 januari 1996 stond ingeschreven op dit adres.
3.Uit de gedingstukken blijkt niet dat de appeldagvaarding de verdachte in persoon is betekend. Uit het arrest kan worden afgeleid dat de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd, maar uit het – ontbrekende – proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat de raadsman aldaar heeft verklaard dat hij bepaaldelijk gevolmachtigd was, terwijl het arrest vermeldt dat het bij verstek gewezen is. Het zal er daarom voor moeten worden gehouden dat ter terechtzitting door de raadsman geen volmachtverklaring is afgelegd (art. 279 Sv was destijds amper een maand van kracht), zodat het arrest niet in kracht van gewijsde is gegaan.