Conclusie
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat door klager is ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, die op 26 juni 2013 het klaagschrift van klager ongegrond heeft verklaard. Klager had verzocht om teruggave van een onder [betrokkene] inbeslaggenomen BMW met kenteken [AA-00-BB]. De Hoge Raad heeft op 4 november 2014, in het kader van deze zaak, de conclusie van de Procureur-Generaal ontvangen.
De Procureur-Generaal heeft in zijn conclusie aangegeven dat het beslag op de auto inmiddels is beëindigd, omdat de auto onder zekerheidsstelling aan de beslagene is teruggegeven. Dit betekent dat er geen sprake meer is van een rechtsbelang voor klager, aangezien het beslag niet langer bestaat. De Hoge Raad verwijst naar artikel 134 lid 2 onder a van het Wetboek van Strafvordering, en naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BB9841) ter onderbouwing van deze conclusie.
Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad geoordeeld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt dan ook tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in het cassatieberoep, wat door de Hoge Raad is overgenomen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatieprocedures, vooral wanneer het beslag op de goederen is opgeheven.