Conclusie
1.Feitenen procesverloop
31 december 2002 of zoveel eerder als partijen nader overeenkomen(…).
2. Indien één van de partijen, na bij deurwaardersexploit in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen tekortschiet in de nakoming van één of meer van haar verplichtingen - daaronder begrepen het niet tijdig betalen van de waarborgsom of het niet tijdig doen stellen van een correcte bankgarantie - is deze partij in verzuim en heeft de wederpartij de al dan niet subsidiaire keus tussen:
f3 miljoen borg heeft gesteld voor ZOM tegenover [verweerder 1], tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen van ZOM voortvloeiende uit de koopovereenkomst. Het bedrag van de Atradius-garantie is inmiddels verminderd tot een bedrag van € 907.561,-.
“Aanvullende afspraken”(hierna: de eerste allonge), vermeldt onder meer:
2.Bespreking van het cassatiemiddel in het principale cassatieberoep
Weld-Equip/Van de Pestvolgt dat het noemen van de naam zonder voorbehoud dient te geschieden, zodat de wederpartij weet wie haar contractspartij is [11] . Bij de beoordeling of sprake is van het zonder voorbehoud noemen van de naam van de volmachtgever, zijn de art. 3:33 en 3:35 BW leidend. Van belang is of de wederpartij uit de verklaringen en gedragingen van de vertegenwoordiger heeft afgeleid (of heeft moeten afleiden) dat de naam van de volmachtgever zonder voorbehoud werd genoemd [12] . Hiervoor zijn overigens niet steeds nadere handelingen van de benoemde volmachtgever vereist. Ook als deze zich niet feitelijk heeft of gaat gedragen als partij bij de overeenkomst, kan desalniettemin van een zonder voorbehoud benoemen van de volmachtgever sprake zijn [13] . Dat neemt echter niet weg dat een al te passieve houding van de benoemde volmachtgever tot de conclusie kan leiden dat het noemen niet zonder voorbehoud heeft plaatsgevonden [14] . A-G Bakels betoogde in zijn conclusie voor het arrest
Weld-Equip/Van de Pestmet betrekking tot de aan de mededeling van de volmachtgever te stellen eisen:
subonderdeel 1.1dat het hof heeft miskend dat voor het intreden van het rechtsgevolg dat de nader te noemen meester (volmachtgever) met terugwerkende kracht partij bij de overeenkomst wordt, voldoende is dat diens naam zonder voorbehoud en tijdig wordt genoemd door de persoon die bij het aangaan van de overeenkomst namens de nader te noemen meester is opgetreden. Het recht verbindt hieraan volgens het subonderdeel geen nadere eisen met betrekking tot de duidelijkheid van de bewoordingen waarin die naam wordt genoemd.
subonderdeelkan niet tot cassatie leiden. Zoals in de eerste volzin van rov. 3.10 ligt besloten, is het hof zich zeer wel bewust geweest dat voor het intreden van het rechtsgevolg dat de nader te noemen meester (volmachtgever) met terugwerkende kracht partij bij de overeenkomst wordt, volstaat dat de persoon die bij het aangaan van de overeenkomst namens de nader te noemen meester is opgetreden, diens naam zonder voorbehoud (en tijdig) noemt. Naar het oordeel van het hof is onder de gegeven omstandigheden echter
nietvoldaan aan de in (rov. 4.2.2 van) het arrest
Weld-Equip/Van de Pestgeformuleerde voorwaarde dat
“het noemen van de naam van de volmachtgever zonder voorbehoud geschiedt zodat het voor de wederpartij vaststaat wie partij is bij de overeenkomst”. Dat oordeel geeft niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk. Waar aan de hand van art. 3:33 jo art. 3:35 BW moet worden bepaald of het noemen van de naam van de volmachtgever zonder voorbehoud is geschied (zie hiervóór onder 2.4), is de mate van duidelijkheid van de wijze waarop en de bewoordingen waarin die naam is genoemd, alleszins relevant.
“koper (zijnde de nader te noemen meester zoals in de koopovereenkomst bedoeld)”, met zich brengen dat de vermelding van de nader te noemen meester in de ter accordering aan de wederpartij voorgelegde leveringsakte in beginsel wel degelijk kwalificeert als een in voldoende duidelijke bewoordingen gedane mededeling, althans als het zonder voorbehoud noemen van de naam van de meester.
“voor zich of nader te noemen meester”en (ii) dat naar het oordeel van het hof er voor [verweerders] veeleer grond was te veronderstellen dat ZOM ervoor had gekozen zelf als koper gebonden te blijven dan dat zij (alsnog) een meester zou noemen. In dit verband wijs ik erop dat het hof in rov. 3.10 in verband met het noemen van Y-Land in de gewijzigde leveringsakte van 30 mei 2005 van
“(de wijziging in) de identiteit van de koper”heeft gesproken en dat het in rov. 3.11 uit de afgifte van de Atradius-garantie en de gang van zaken met betrekking tot de door [verweerders] van ZOM verlangde zekerheid heeft afgeleid dat het voor [verweerders] geenszins duidelijk was dat zij zich in voorkomend geval niet op ZOM maar op een nader te noemen meester als koper zouden moeten verhalen
(“(…) ZOM c.s. hebben wel aangevoerd, en te bewijzen aangeboden, dat het [verweerders] van meet af aan duidelijk was dat Y-land als nader te noemen meester in de plaats van ZOM zou treden (…). Dat daarvan sprake is, is evenwel onvoldoende gesteld of gebleken. Veeleer het tegendeel blijkt bijvoorbeeld uit de Atradius-garantie, die (…) alleen de verplichtingen van ZOM garandeert (…). Uit de stukken van het geding komt ook overigens naar voren dat [verweerders] bij herhaling hebben benadrukt dat ZOM voldoende zekerheid zou stellen. Dat [verweerders] dat deden in de wetenschap dat zij zich uiteindelijk niet op ZOM maar op Y-land als koper dienden te verhalen, zoals ZOM in wezen suggereert, is ongerijmd.”). Het getuigt mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting en het is evenmin onbegrijpelijk dat het hof de enkele vermelding van Y-Land in de gewijzigde leveringsakte tegenover de voordien reeds bestaande aanwijzingen dat ZOM zelf als koper gebonden zou (willen) blijven als een in onvoldoende duidelijke bewoordingen gedane mededeling, althans als een niet zonder voorbehoud noemen van de naam van de meester heeft gekwalificeerd. Dat geldt temeer in het licht van hetgeen [verweerders] hebben aangevoerd en het hof heeft vastgesteld omtrent de omstandigheden waaronder de gewijzigde leveringsakte aan [verweerders] is aangeboden en waaronder de levering heeft plaatsgevonden (rov. 3.9 en 3.12), welke omstandigheden volgens [verweerders] zelfs ertoe hebben geleid dat de vermelding van Y-Land in die akte hun geheel is ontgaan (rov. 3.9). Het subonderdeel kan niet tot cassatie leiden.
“koper (zijnde nader te noemen meester zoals in de koopovereenkomst bedoeld)”optreedt, als nader te noemen meester zou treden in de plaats van de (rechts)persoon die namens haar de koopovereenkomst heeft gesloten.
nietde door het hof uitgesloten mate van duidelijkheid voor [verweerders] dat Y-Land als nader te noemen meester in de plaats van ZOM als koper zou treden. Naar mijn mening laat dit onvoldoende ruimte voor een
minderemate van duidelijkheid, die, niettegenstaande de door het hof in het vervolg van rov. 3.11 bedoelde aanwijzingen dat [verweerders] niet Y-Land, maar ZOM als (uiteindelijke) koper hebben beschouwd (en hebben mogen beschouwen), samen met de (enkele) aanwijzing van Y-Land als koper in de gewijzigde leveringsakte de balans niettemin en noodzakelijkerwijs ten gunste van het door ZOM verdedigde standpunt zou doen doorslaan. Het subonderdeel kan daarom niet tot cassatie leiden.
“nader te noemen meester”zou kunnen gelden, in rov. 3.11, eerste volzin, heeft geoordeeld dat ZOM c.s. hebben nagelaten te stellen en te onderbouwen dat zij [verweerders] de naam van Y-Land bij een andere (eerdere) gelegenheid (wél) zonder voorbehoud en voldoende duidelijk hebben genoemd. Daarbij heeft het hof onderkend dat ZOM c.s. zich wel op het standpunt hebben gesteld dat voor [verweerders]
van meet af aanvoldoende duidelijk was dat Y-Land als koper in de plaats van ZOM zou treden, maar heeft het geoordeeld dat ZOM c.s. in verband met een ontoereikende onderbouwing (ook) met betrekking tot die stelling niet aan hun stelplicht hebben voldaan.
nietbesloten dat ZOM c.s., reeds voor de vermelding van de naam van Y-Land in de concept-leveringsakte, die naam bij een eerdere gelegenheid (wél) zonder voorbehoud en voldoende duidelijk hebben genoemd, laat staan dat het voor [verweerders]
van meet af aanvoldoende duidelijk was dat Y-Land als koper in de plaats van ZOM zou treden.
andere(eerdere) gelegenheid dan bij de reeds in de rov. 3.9-3.10 besproken concept-leveringsakte.
van meet af aanvoldoende duidelijk was dat Y-Land als koper in de plaats van ZOM zou treden. Dat geldt temeer, nu - anders dan in de memorie van antwoord onder 5.8 B betoogd - ZOM de overeenkomst en de allonges nu juist niet
“namens Y-land”is aangegaan, maar (wat de eerste en tweede allonge betreft)
voor zichof nader te noemen meester..
“nader te noemen meester”, kan het gebruik van die bewoordingen in de overeenkomst immers gelden als het noemen van de meester in de zin van art. 3:67 lid 1 BW, althans is de situatie waarin de bedoelde wetenschap bij de wederpartij bestaat, gelijk te stellen aan de situatie waarin de naam van de nader te noemen meester is genoemd in de zin van artikel 3:67, lid 1 BW.
onbetwist(bar)eidentiteit van de volmachtgever, en verlangde A-G Bakels dat de aanwijzing van de nader te noemen meester
“stellig en onvoorwaardelijk”geschiedt. Kennelijk gaan ook ZOM c.s. niet van een andere opvatting uit, nu ook in hun visie
volstrekte duidelijkheidvoor de wederpartij is vereist (zie de schriftelijke toelichting van de mrs. Van Wijk en Kingma onder 3.1:
“Indien het volstrekt duidelijk is aan de wederpartij wie de nader te noemen meester is, is het niet meer nodig dat alsnog tijdig en zonder voorbehoud een mededeling wordt gedaan.”).
onderdeel 3richt klachten tegen de hiervóór (onder 2.7) reeds geciteerde rov. 3.11. Het onderdeel betoogt dat het oordeel dat ZOM c.s. (ten aanzien van de mogelijkheid dat de uiteindelijke rol van Y-Land als koper van aanvang af zo duidelijk is geweest voor [verweerders], dat zij zich in redelijkheid niet op het ontbreken van een zonder voorbehoud gedane mededeling kunnen beroepen) niet aan hun stelplicht hebben voldaan, zodat bewijslevering niet aan de orde is, van een onjuiste rechtsopvatting blijk geeft en/of niet voldoende is gemotiveerd. Hierbij wijst het onderdeel op de volgende, door ZOM c.s. betrokken stellingen:
“het bovenstaande”(de beschouwingen in rov. 3.11 over de slechts van ZOM verlangde zekerheid) opwegen (om ZOM tot bewijs toe te laten), wegen, nog steeds volgens het onderdeel, in elk geval in combinatie met de hiervoor reeds aangehaalde stellingen uit de memorie van antwoord onder 5.8, daartegen wel degelijk op; althans valt, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien, waarom dat anders zou zijn.
“hiervoor”(waarmee kennelijk wordt bedoeld: in subonderdeel 1.5; LK) aangehaalde stellingen uit de memorie van antwoord onder 5.8.
“nader te noemen meester”zou noemen. Dat, in de woorden van het onderdeel, de ontwikkeling van het pand op enig moment in de projectvennootschap Y-Land zou worden ingebracht, impliceerde niet dat Y-Land als nader te noemen meester het onroerend goed rechtstreeks van [verweerders] diende te verwerven; het valt niet zonder meer in te zien waarom Y-Land het pand niet even goed zou kunnen verwerven van ZOM (eventueel door middel van een abc-levering, waarmee [verweerders] blijkens de hiervóór onder 1.11 geciteerde brief ook rekening hielden). Overigens rijst de vraag, waarom partijen überhaupt voor de constructie van een koop door ZOM
“voor zich of nader te noemen meester”zouden hebben gekozen, als van stonde af aan tussen hen vaststond en onvermijdelijk was dat Y-Land uiteindelijk als contractspartner van [verweerders] zou optreden.
“binnen een redelijke termijn”in art. 3:67 lid 1 BW ziet op de periode tussen het aangaan van de overeenkomst en het noemen van de naam van de volmachtgever. Art. 3:67 lid 1 BW ziet niet op de redelijkheid van de termijn tussen de bekendmaking van de volmachtgever en het verrichten van een nadere uitvoeringshandeling ter voldoening aan de overeenkomst. De strekking van de redelijke termijn is niet het verzekeren dat de wederpartij voldoende tijd heeft om het document waarin de naam van de volmachtgever wordt genoemd te bestuderen, maar ter verzekering dat de wederpartij binnen een redelijke termijn bekend wordt met wie zij de overeenkomst is aangegaan. De wederpartij kan ook geen invloed uitoefenen op de volmachtgever, omdat zij zich bij het aangaan van de overeenkomst al jegens een voorlopig voor haar onbekende partij heeft verbonden. Het is dan ook niet nodig dat aan [verweerders] een redelijke termijn wordt gelaten om de leveringsakte, waarin de naam van Y-Land was opgenomen, te bestuderen.
“binnen een redelijke termijn”ziet op het tijdsverloop tussen het aangaan van de overeenkomst en het noemen van de naam van de volmachtgever. Dat neemt echter niet weg dat de redelijkheid van die termijn mede afhankelijk is (of althans kan zijn) van de tijd die na het noemen van de naam van de volmachtgever tot de uitvoering van de overeenkomst resteert; het “op de valreep noemen” van de naam van de volmachtgever, op een zodanig moment dat de wederpartij geen gelegenheid meer heeft zich te beraden, kan impliceren dat, gelet op de omstandigheden van het geval, de naam van de opdrachtgever niet
“binnen een redelijke termijn”(art. 3:67 lid 1 BW) c.q. (in de woorden van art. 3:67 lid 2 BW)
“niet tijdig”is genoemd. In dit verband deel ik niet de opvatting van het onderdeel dat de wederpartij geen invloed kan uitoefenen op de volmachtgever, omdat zij zich bij het aangaan van de overeenkomst al jegens een voorlopig voor haar onbekende partij heeft verbonden. Zo kan van belang zijn dat de wederpartij zich nog vóór de uitvoering van de overeenkomst vergewist van de gebondenheid van de genoemde volmachtgever en van diens mogelijkheden aan de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te voldoen (zie hiervóór onder 2.6); zoals in verband met dit laatste hiervóór (in voetnoot 16) al aan de orde kwam, wordt wel aangenomen dat, als de vertegenwoordiger een zodanige persoon aanwijst dat hij hierdoor handelt in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt, van nakoming van de aanwijzingsverplichting als bedoeld in art. 3:67 lid 1 BW geen sprake is. Overigens geldt meer in het algemeen dat de wederpartij belang erbij heeft tijdig te weten jegens wie hij is gebonden en van wie hij nakoming kan vorderen, opdat hij daarop zijn handelen (waaronder ook eventuele maatregelen om zijn rechten veilig te stellen) kan afstemmen.
3.Bespreking van het cassatiemiddel in het voorwaardelijke incidentele beroep
“klachten”) omvat (A.1-2), richt zich tegen rov. 3.8:
“[verweerders] (…) voorts geen feiten en omstandigheden (hebben) gesteld die tot een andere conclusie nopen.”
nieteen ander specifiek geschilpunt, maar, geheel in het algemeen, een onjuiste althans onvolledige en onvoldoende uiteenzetting en vaststelling van
“de relevante feiten”betreft (memorie van grieven onder 18).
“[verweerders] (…) voorts geen feiten en omstandigheden (hebben) gesteld die tot een andere conclusie nopen”, zou hebben bedoeld dat [verweerders] geen (eventueel ook posterieure) feiten en omstandigheden hebben gesteld die de door hen verdedigde uitleg van de derde allonge ondersteunen, meen ik dat de motiveringsklacht van het subonderdeel slaagt.