Conclusie
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
het uitspreken van het vonnis aanwezig(cursivering, EH), dan dient de politierechter de verdachte te informeren over het rechtsmiddel dat tegen het vonnis openstaat en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend. Doorgaans vraagt de politierechter op voet van art. 381 Sv in verbinding met art. 367 Sv daarbij of de verdachte al dan niet afstand doet van het aanwenden van het rechtsmiddel en wordt een dergelijke afstandsverklaring vermeld in het zittingsverbaal of op de aantekening mondeling vonnis. Niet echter stelt art. 264 Sv, noch enige andere wettelijke bepaling, de eis dat de strafrechter mededeling doet van de wijze waarop het rechtsmiddel dient te worden ingesteld.
bij het uitspreken van het vonnisop de formaliteiten bij het mogelijk door hem in te stellen rechtsmiddel moet worden gewezen. Er is immers geen strafvorderlijke verknooptheid meer met de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting en de direct daaropvolgende mededelingsplicht als bedoeld in art. 364, eerste lid, Sv. Dat betekent dat verzoeker aan het stilzwijgen van de politierechter op zijn mededeling dat hij hoger beroep wilde instellen, niet een redelijke verwachting kon ontlenen dat daarmee het instellen van het hoger beroep een feit was, en dat de overschrijding van de beroepstermijn aan hemzelf en niet aan de overheid is te wijten. Van een verontschuldigbare termijnoverschrijding is naar mijn inzicht geen sprake. Ik meen dan ook dat het bestreden oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en evenmin onbegrijpelijk is.