Conclusie
Het middel
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag van klager tegen de ongegrondverklaring van het conservatoir beslag op zijn voertuigen, een blauwe en een witte Mercedes-Benz, door de Rechtbank Oost-Brabant. De Rechtbank had op 5 april 2013 het beklag ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat klager als eigenaar van de voertuigen moest worden aangemerkt, maar dat hij verdacht werd van witwassen van geld dat van misdrijf afkomstig was. Klager had geen werk of uitkering en kon niet aangeven van welk geld hij de auto’s had gekocht. De rechtbank oordeelde dat het recht van verhaal van voordeelsontneming moest worden bewaard, wat leidde tot de beslissing om het beslag te handhaven.
Namens klager werd cassatieberoep ingesteld, waarbij mr. R. Zilver een schriftuur indiende met één middel van cassatie. Dit middel klaagde over de motivering van de ongegrondverklaring van het beklag. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet had voldaan aan de vereiste motivering, omdat niet was onderzocht of er een redelijke verhouding bestond tussen de waarde van de in beslag genomen voertuigen en de hoogte van de mogelijke betalingsverplichting. De Hoge Raad benadrukte dat in zaken als deze de rechter moet onderzoeken of er ten tijde van de beslissing sprake was van een verdenking of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het middel faalde en dat er geen gronden waren voor de Hoge Raad om de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen. De zaak is verbonden met zes andere beklagzaken die ook in cassatie aanhangig zijn. De Hoge Raad concludeerde tot verwerping van het beroep.