AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van hasjtransporten en de rol van verjaring
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van een verdachte die betrokken was bij hasjtransporten. Het Gerechtshof Amsterdam had eerder het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, maar de Hoge Raad oordeelt dat de feiten die op 1 juli 2006 nog niet waren verjaard, onder de verlengde verjaringstermijn vallen. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden hasjiesj in de periode van 2002 tot 2003. De Hoge Raad overweegt dat de verjaringstermijn voor de vervolging van deze feiten twaalf jaar bedraagt, en dat de eerste daad van vervolging, de inleidende dagvaarding, op 28 juli 2010 is uitgebracht. Dit betekent dat de verjaringstermijn niet was verstreken op het moment van de wetswijziging. De Hoge Raad concludeert dat de oude wetgeving moet worden toegepast, omdat de onderdelen van feit 1 en feit 3 ten tijde van de eerste daad van vervolging waren verjaard. De Hoge Raad verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van deze feiten, maar laat de overige onderdelen van de zaak onbesproken.
Voetnoten
1.Deze zaak hangt samen met de nrs. 13/04497 ( [medeverdachte 1] ), 13/04630 ( [medeverdachte 2] ), 13/04640 ( [medeverdachte 3] ), 13/05238 ( [medeverdachte 4] ), 13/05239 ( [medeverdachte 9] ), 13/06274 ( [medeverdachte 5] ), 14/03774 ( [medeverdachte 7] ), 14/03775 ( [medeverdachte 10] ), 14/03777 ( [medeverdachte 8] ) waarin ik ook vandaag concludeer.
2.Het OM heeft weliswaar onbeperkt appel ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank maar ter terechtzitting in hoger beroep heeft de AG medegedeeld dat het OM het appel niet meer wenste te handhaven. Het hof is daarom tot de slotsom gekomen dat het OM geen belang had bij een voortzetting van de behandeling van het hoger beroep. Bleef over het appel van verdachte, zodat uiteindelijk slechts het appel van verdachte tegen de veroordelingen van eerste aanleg resteerde.
3.In deze reeks past ook HR 2 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5192, dat echter verderop nog uitgebreid aan de orde zal komen. 4.In het uitleveringsrecht geldt een ander uitgangspunt. De uitleveringsrechter moet de vraag of het vervolgingsrecht voor het feit waarvoor uitlevering wordt gevraagd naar Nederlands recht is verjaard beantwoorden naar de stand van het recht ten tijde van zijn beslissing. Dat geldt ook als het recht tot strafvordering op grond van de wet zoals die gold ten tijde van het begaan van het feit, door verjaring zou zijn vervallen: HR 11 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9546. 5.Van Dorst wijst ook nog op de vorderingen die de wetenschap mogelijk maakt met betrekking tot het oplossen van cold cases, door bijvoorbeeld steeds verfijnder DNA-onderzoek; Leo van Dorst, Is er toekomst voor de verjaring? in Ad hunc modum, Deventer 2013, p. 61.
6.Kamerstukken II 2005/06, 30339, nr. 3, p. 5.
7.HR 12 juli 2011, NJ 2012, 28 m.nt. Keijzer.
8.Van Dorst, De verjaring van het recht tot strafvordering, p. 124 e.v.
9.Ibidem, p. 132.
12.Betrouwbaar getuigenbewijs, p. 162.
13.Ibidem, p. 163.
14.Ibidem, p. 164.
15.Ibidem, p. 165.
16.Ibidem, p. 193.
17.HR 23 mei 1995, NJ 1995, 683 m.nt. Schalken.