AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van verdachten in drugszaken met betrekking tot hasjiesj
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 september 2013 het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de verdachte, die was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten. De verdachte was beschuldigd van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hasjiesj, met een totale hoeveelheid van ongeveer 3.700 kilogram. De advocaat-generaal bij het Ressortsparket, Mr. M.W.J. van Elsdingen, heeft cassatie ingesteld, waarna Mr. M.E. de Meijer een schriftuur heeft ingezonden met twee middelen van cassatie. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 juni 2015 geoordeeld dat de middelen geen doel treffen, en heeft de ontvankelijkheid van het OM in de vervolging bevestigd. De zaak draait om de vraag of de verjaringstermijnen van de tenlastegelegde feiten zijn verstreken, en of de nieuwe wetgeving met betrekking tot de verjaring en de strafmaat van toepassing is. Het hof heeft overwogen dat de oude wetgeving van toepassing is, omdat de feiten vóór de invoering van de nieuwe wetgeving zijn gepleegd. De Hoge Raad heeft bevestigd dat de verjaringstermijnen niet zijn verstreken, en dat het OM ontvankelijk is in de vervolging. De zaak benadrukt de complexiteit van de verjaring in strafzaken, vooral in het licht van wijzigingen in de wetgeving en de gevolgen daarvan voor de vervolging van verdachten.
Voetnoten
1.Deze zaak hangt samen met de nrs. 13/04497 ( [medeverdachte 1] ), 13/04630 ( [medeverdachte 2] ), 13/04640 ( [medeverdachte 3] ), 13/05238 ( [medeverdachte 4] ), 13/05239 ( [medeverdachte 9] ), 13/06274 ( [medeverdachte 5] ), 13/06327 ( [medeverdachte 6] ), 14/03774 ( [medeverdachte 7] ), 14/03775 ( [medeverdachte 10] ), waarin ik ook vandaag concludeer.
2.Het OM heeft weliswaar onbeperkt appel ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank maar blijkens de appelmemorie richtte het hoger beroep zich enkel tegen de beslissingen t.a.v. feit 3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de AG medegedeeld dat het OM het appel niet meer wenste te handhaven. Het hof is daarom tot de slotsom gekomen dat het OM geen belang had bij een voortzetting van de behandeling van het hoger beroep. Bleef over het appel van verdachte. Tegen de vrijspraak voor feit 1 primair en subsidiair gegeven en feit 3 stond geen hoger beroep open, zodat uiteindelijk slechts het appel van verdachte tegen de veroordeling voor feit 2 en 4 primair resteerde.
3.In deze reeks past ook HR 2 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5192, dat echter verderop nog uitgebreid aan de orde zal komen. 4.In het uitleveringsrecht geldt een ander uitgangspunt. De uitleveringsrechter moet de vraag of het vervolgingsrecht voor het feit waarvoor uitlevering wordt gevraagd naar Nederlands recht is verjaard beantwoorden naar de stand van het recht ten tijde van zijn beslissing. Dat geldt ook als het recht tot strafvordering op grond van de wet zoals die gold ten tijde van het begaan van het feit, door verjaring zou zijn vervallen: HR 11 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9546. 5.Van Dorst wijst ook nog op de vorderingen die de wetenschap mogelijk maakt met betrekking tot het oplossen van cold cases, door bijvoorbeeld steeds verfijnder DNA-onderzoek; Leo van Dorst, Is er toekomst voor de verjaring? in Ad hunc modum, Deventer 2013, p. 61.
6.Kamerstukken II 2005/06, 30339, nr. 3, p. 5.
7.HR 12 juli 2011, NJ 2012, 28 m.nt. Keijzer.
8.Van Dorst, De verjaring van het recht tot strafvordering, p. 124 e.v.
9.Ibidem, p. 132.
12.Betrouwbaar getuigenbewijs, p. 162.
13.Ibidem, p. 163.
14.Ibidem, p. 164.
15.Ibidem, p. 165.
16.Ibidem, p. 193.
17.HR 23 mei 1995, NJ 1995, 683 m.nt. Schalken.