Conclusie
Nr. 15/00123
Zitting: 23 juni 2015
Mr. Aben
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Bij verzoekschrift van 14 januari 2015 heeft mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam, namens [aanvrager] de herziening aangevraagd van de veroordeling die het gerechtshof te Amsterdam ten laste van [aanvrager] heeft uitgesproken bij arrest van 17 oktober 2013. Daarbij heeft het hof het bewezenverklaarde gekwalificeerd als: “
als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs niet nakomen,” en heeft het hof bepaald dat ter zake geen straf of maatregel wordt opgelegd. Bij arrest van 11 november 2014 heeft de Hoge Raad [aanvrager] niet-ontvankelijk verklaard in het tegen ’s hofs arrest ingestelde cassatieberoep. De veroordeling is dus onherroepelijk.
als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van onderwijs niet nakomen,” en heeft het hof bepaald dat ter zake geen straf of maatregel wordt opgelegd. Bij arrest van 11 november 2014 heeft de Hoge Raad [aanvrager] niet-ontvankelijk verklaard in het tegen ’s hofs arrest ingestelde cassatieberoep. De veroordeling is dus onherroepelijk.
2. Als grond voor herziening wordt aangevoerd dat de leerplichtambtenaar Zuid-Kennemerland bij brief van 31 oktober 2014 aan de verzoeker tot herziening alsnog vrijstelling van de leerplicht heeft verleend voor de periode van (volgens die brief:) 2 november “
2013” (bedoeld zal zijn: 2012, D.A.) tot en met einde schooljaar 2012/2013. De betreffende brief is als bijlage 2 gevoegd bij het herzieningsverzoek.
2013” (bedoeld zal zijn: 2012, D.A.) tot en met einde schooljaar 2012/2013. De betreffende brief is als bijlage 2 gevoegd bij het herzieningsverzoek.
3. Bij de stukken bevindt zich een uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 september 2014, nr. 201311725/1/A2. Daarbij heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op het beroep van de vader van [aanvrager] de vernietiging uitgesproken van het besluit van de leerplichtambtenaar van de gemeente Haarlem van 16 april 2013 om een aanvraag tot vrijstelling van geregeld schoolbezoek voor [aanvrager] af te wijzen.
4. Ik neem thans tot uitgangspunt dat de daartoe op grond van art. 14, derde lid, Leerplichtwet 1969 bevoegde leerplichtambtenaar bij besluit van 31 oktober 2014 die vrijstelling van de leerplicht over de periode van 2 november 2012 tot en met einde schooljaar 2012/2013 - alsnog - heeft verleend. [1] Ofschoon niet met zoveel woorden tot uitdrukking gebracht, leid ik uit de gang van zaken af dat deze vrijstelling is verleend op grond van art. 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet 1969 (“andere gewichtige omstandigheden”), en dat aan die vrijstelling
terugwerkende krachtis verbonden.
terugwerkende krachtis verbonden.
5. Mr. M.D. Rijnsburger heeft mij per e-mail van 18 juni 2015 namens zijn kantoorgenoot mr. G.J. van Oosten desgevraagd bevestigd dat door, namens of ten behoeve van de verzoeker tot herziening geen (administratief) beroep is ingesteld tegen dit besluit van de leerplichtambtenaar. [2] Daarmee is dit besluit (de vrijstelling) onherroepelijk en is de leerplicht voor het schooljaar 2012/2013 met ingang van 2 november 2012 komen te vervallen. [3] Voor de strafrechter is geen ruimte weggelegd om te beoordelen of die vrijstelling terecht of op goede gronden is verleend.
6. De periode van verzuim van de leerplicht waarover de thans bestreden bewezenverklaring zich uitspreekt, is gelegen binnen de hier bedoelde periode waarover met terugwerkende kracht vrijstelling van de leerplicht is toegekend.
7. De hier bedoelde vrijstelling betreft een zogeheten ‘rechtsfeit’, waarvan het veroordelende hof bij het onderzoek op de terechtzitting niet op de hoogte kon zijn. Daarmee kan deze vrijstelling worden aangemerkt als een nieuw ‘gegeven’ als bedoeld in art. 457, eerste lid, onder c, Sv. Vanwege de terugwerkende kracht van die vrijstelling moet thans worden aangenomen dat [aanvrager] gedurende de bewezenverklaarde periode van 2 november 2012 tot en met 25 februari 2013 - op één van de gronden bedoeld in art. 11 Leerplichtwet 1969 - was verhinderd de school na inschrijving geregeld te bezoeken. Daardoor blijkt hij op de voet van art. 4c, tweede lid, (oud) Leerplichtwet 1969 wel degelijk te hebben voldaan aan de verplichting van art. 4c, eerste lid, (oud) van die wet. Dit gegeven doet het ernstige vermoeden ontstaan dat de rechter bij bekendheid hiermee [aanvrager] zou hebben vrijgesproken van het hem tenlastegelegde “
niet voldoen aan een verplichting de(betreffende)
school geregeld te bezoeken”.
niet voldoen aan een verplichting de(betreffende)
school geregeld te bezoeken”.
8. De aanvraag tot herziening is gegrond.
9. Deze conclusie strekt tot toewijzing van het verzoek. Naar het mij voorkomt doet zich hier het hoogst uitzonderlijke geval voor waarin een verwijzing op de voet van art. 472 jo 471 Sv. volstrekt overbodig is en de Hoge Raad om proceseconomische redenen zelf de verzoeker kan vrijspreken van het hem tenlastegelegde. [4]
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG