AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Nietigheid van het vormmerk van de Tripp Trapp-kinderstoel en de uitleg van de Merkenrichtlijn
In deze zaak gaat het om de nietigheid van het vormmerk van de Tripp Trapp-kinderstoel, dat door de firma Stokke is gedeponeerd. De Hoge Raad heeft in een eerder arrest vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de uitleg van de Merkenrichtlijn, specifiek over de gronden voor weigering van inschrijving van merken die uitsluitend bestaan uit de vorm van een waar. Het HvJEU heeft op 18 september 2014 geoordeeld dat de in de richtlijn genoemde gronden voor weigering van inschrijving niet gecombineerd kunnen worden toegepast. Dit heeft gevolgen voor de beoordeling van de nietigheid van het merk van Stokke.
In de procedure na verwijzing heeft de Hoge Raad het principale cassatieberoep van Hauck verworpen, maar het incidentele cassatieberoep van Stokke gedeeltelijk gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte een combinatie van uitsluitingsgronden heeft toegepast, terwijl de richtlijn dit niet toestaat. Dit betekent dat het hof opnieuw moet beoordelen of de vordering van Hauck tot nietigverklaring van het merk van Stokke kan slagen, waarbij de afzonderlijke uitsluitingsgronden opnieuw moeten worden bekeken.
De Hoge Raad benadrukt dat de beoordeling van de uitsluitingsgronden sterk verweven is met de feiten en daarom voorbehouden is aan de feitenrechter. De zaak wordt terugverwezen naar het hof voor een nieuwe beoordeling, waarbij de eerder gestelde prejudiciële vragen in acht moeten worden genomen. De Hoge Raad wijst ook op de proceskosten die partijen hebben afgesproken, die in totaal € 65.000 bedragen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de Merkenrichtlijn en de bescherming van vormmerken in het algemeen.
Voetnoten
1.Zie ook het verbeterarrest van 31 mei 2013.
2.Zie de commentaren in BIE maart 2015, nr. 11, p. 61 e.v. van Haak, in IER 2015/24 van Pinckaers, in IER 2015/10 (onder VII) van Verschuur, in NJB 2015/733 (p. 978, l.k.) van Visser, in BeckOK MarkenR/Kur MarkenG, 2015, par. 3 Rn 66-71.1 en 81-93.1, en in GRUR 2014, 1097 van Kur.
3.Zie ook de dupliek van Stokke onder 5.
4.S.t. onder 23.
5.S.t. onder 24.
6.Zie in dit verband de annotaties van Pinckaers (onder 4 (“Zodra één van de drie restricties volledig van toepassing is, is het verder niet meer van belang of het teken ook nog kan worden geweigerd op grond van de andere twee restricties. Indien echter geen van de drie weigeringsgronden volledig van toepassing is, mag de inschrijving van het merk niet worden geweigerd op grond van art. 3, eerste lid, onder 3, Merkenrichtlijn (…).”) en Kur (“(…) Zwar können im Hinblick auf ein und dieselbe Warenform unterschiedliche Ausschlussgründe zur Anwendung kommen; ein Ausschluss kommt jedoch nur dann in Betracht, wenn zumindest einer davon diese Ausschlussgrunds eher begründet.“) vermeld in voetnoot 2. Zie ook BeckOK MarkenR/Kur MarkenG, 2015, par. 3 Rn 64.
7.S.t. onder 30.
8.HvJEU 14 september 2010, C-48/09 P, ECLI:EU:C:2010:516, NJ 2011/303, m.nt. Spoor, BIE 2010/94, m.nt. Quaedvlieg, IER 2010/85, m.nt. De Wit/Vlaar.
9.Zie dupliek Stokke onder 8 en de annotatie van Haak IE maart 2015, nr. 11, , i.h.b. p. 66 r.k. De komma geeft aanleiding tot een verschillende lezing, namelijk in plaats van in beperkende zin juist in uitbreidende zin.
10.Conclusie onder nrs. 25 e.v.
11.Zie de conclusie (p. 17) van de s.t. van Stokke en de s.t. van Hauck onder 174.