In deze zaak gaat het om een arrest van de Hoge Raad met betrekking tot een vormverzuim in een strafzaak. De verdachte was op 27 januari 2011 in de gemeente Ooststellingwerf betrokken bij de opslag van professioneel vuurwerk. De politie had op dat moment toestemming van de broer van de verdachte om het erf te betreden in het kader van een onderzoek naar de diefstal van een aanhangwagen. Tijdens dit onderzoek troffen de verbalisanten een groene aanhangwagen aan, waarin een hoeveelheid vuurwerk werd aangetroffen. De verdediging stelde dat het aantreffen van het vuurwerk onrechtmatig was, omdat de politie geen toestemming had om de aanhangwagen te doorzoeken, en dat dit vormverzuim moest leiden tot bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het Hof verwierp dit verweer, oordelend dat de verbalisanten hun bevoegdheid tot het verrichten van het onderzoek konden ontlenen aan hun algemene opsporingstaak, zoals vastgelegd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof, maar merkte op dat de verdediging niet voldoende had aangetoond dat het verzuim van vormen tot bewijsuitsluiting moest leiden. De Hoge Raad concludeerde dat, hoewel het middel gegrond was, dit niet tot cassatie hoefde te leiden, omdat de verdediging niet had voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de gevolgen van het verzuim. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie.