Conclusie
1.Feiten
2.Procesverloop
nietwas geëindigd op het moment dat [eiser] deze bij brief van 9 april 2004 inriep.
Indien per 1 juni 2004 een kantoorgebouw gerealiseerd zou zijn op het kantorenpark te Sittard, [a-straat] , en op dat moment aan een thuiszorginstelling daarin verhuurd zou zijn: 2904 m2 kantoorruimte, 350 m2 algemene ruimte, 50 ondergrondse parkeerplaatsen en 36 bovengrondse parkeerplaatsen (2/3 deel van het totale gebouw), hoeveel zou - uitgaande van het prijspeil per 1 juni 2004 - een redelijke en waarschijnlijke, marktconforme huurprijs daarvoor op dat moment geweest zijn en hoe zou die huurprijs - wederom uitgaande van het prijspeil destijds - zich hebben ontwikkeld? Wat zou in die tijd naar uw kennis en ervaring, gelet op de vraag- en aanbodsituatie op de kantorenmarkt ter plaatse in juni 2004, een gebruikelijke, gemiddelde huurperiode daarvoor zijn geweest? (…)
gemaakte kosten– waarvan 50% door de gemeente moet worden vergoed – als schadevergoeding zal worden toegewezen, met dien verstande dat over de werkzaamheden van de architect nog een deskundigenrapport zal worden uitgebracht.
vermogensschadeoverweegt het hof als volgt.
Beslissing hof n.a.v. deskundigenbericht Spiekker
€ 1.888.000,--.
€ 532.325,--, waarvan de helft (in beginsel) voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt.
€ 944.000,--met de wettelijke rente hierover vanaf 1 juni 2004 zal worden toegewezen.
3.Bespreking van de incidentele klachten
Onderdeel 1ziet op het oordeel omtrent de 18 maanden-voorwaarde,
onderdeel 2valt ‘s Hofs oordeel over de 50% verhuurd-voorwaarde aan en
onderdeel 3is gekant tegen het oordeel aangaande het causaal verband. [7]
onderdeel 1abetoogt de gemeente dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd voor de beantwoording van de vraag of de gemeente op grond van de 18 maanden-voorwaarde mocht weigeren een koopovereenkomst met [eiser] aan te gaan voor het kavel. Volgens de gemeente heeft het Hof miskend dat dit reeds kon worden geweigerd indien ten tijde van de beslissing om met [eiser] geen koopovereenkomst aan te gaan voldoende aannemelijk was dat [eiser] met de onderhavige voorwaarde niet zou (kunnen of willen) instemmen c.q. deze voorwaarde niet zou (kunnen of willen) naleven. Voor zover het Hof dit niet heeft miskend, klaagt
onderdeel 1bdat ’s Hofs oordeel onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd in het licht van het betoog van de gemeente dat [eiser] herhaaldelijk heeft verzocht om verlenging van de termijn c.q. om het stellen van een redelijke termijn en dat hieruit blijkt dat [eiser] niet wilde of kon voldoen aan deze door de gemeente gestelde voorwaarde. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien dat voldoende aannemelijk is dat [eiser] met de onderhavige voorwaarde die de gemeente had gesteld, wilde en kon instemmen c.q. dat hij deze voorwaarde wilde en kon naleven. De in de bestreden overwegingen gegeven motivering is ontoereikend omdat het Hof enkel heeft onderzocht of bij voorbaat vaststond dat [eiser] deze voorwaarde niet zou naleven, c.q. dat [eiser] reeds op voorhand kenbaar had gemaakt deze termijn onmogelijk in acht te kunnen of zullen nemen, aldus nog steeds de gemeent.
nietaanknoopt bij de gebrekkige motivering als zodanig, maar bij de vraag of de gemeente mocht weigeren de overeenkomst aan te gaan. Het Hof maakt onderscheid tussen deze laatste kwestie en die van de naleving van de 18 maanden termijn; zie rov. 4.3.2 en 4.3.5. Dat brengt mee dat de klacht zich goeddeels richt tegen een niet gegeven oordeel, of misschien beter, een verband aanbrengt tussen twee kwesties die het Hof
afzonderlijkheeft besproken en die het Hof zag als twee verschillende vragen. Daarmee is het lot van deze klacht bezegeld.
onderdeel 1cdat betoogt dat het onbegrijpelijk en/of onjuist is dat het Hof in rov. 4.3.1 spreekt van een voorwaarde voor de optie, voor zover het Hof daarmee heeft bedoeld dat de 18 maanden-voorwaarde een voorwaarde is voor uitoefening van de optie. Datzelfde geldt voor de verwijzing in rov. 12.1 en 13.1 van het tussenarrest van 9 november 2010 naar “de voorwaarden die aan het tot stand komen van een optieovereenkomst waren gesteld”. De gemeente wijst er op dat de onderhavige voorwaarde zou worden opgenomen in de
verkoopovereenkomstdie eventueel met [eiser] zou worden gesloten. Dat volgt zowel uit de door het Hof vastgestelde feiten zoals hierboven onder 1.5 en 1.11 weergegeven, als uit rov. 3.2 van het eindvonnis van de Rechtbank dat in zoverre in hoger beroep niet is bestreden, aldus de gemeente.
na leveringvan de grond door de gemeente aan [eiser] , valt niet goed in te zien waarom het zou gaan om een
voorwaarde voor de uitoefening van de optie. [11] De voorwaarde zou worden opgenomen in een te sluiten verkoopovereenkomst. [12] Dit doet niet af aan ’s Hofs oordeel:
van het niet-vervuld zijn van de voorwaarde- het afhaken van Thuiszorg -, maar dat de gemeente van de daardoor ontstane schade de helft draagt” (cursivering toegevoegd).
nietgeoordeeld dat er een verband bestaat tussen het “wegkapen” door de gemeente en het afhaken van Thuiszorg. Er bestaat, volgens het Hof, klaarblijkelijk slechts verband tussen het gemeentelijke beleid en dit afhaken. In ’s Hofs visie, zoals ik deze begrijp, zou dat afhaken ook zonder het wegkapen hebben plaatsgevonden, louter vanwege dit gemeentelijk beleid. [13]
onderdeel 2cbetreft andermaal het causaal verband. Daarop ziet het derde onderdeel. De klacht behoeft hier dan ook geen behandeling.
alspartijen een koopovereenkomst zouden hebben gesloten, [eiser] aan de twee voorwaarden (de 18 maanden termijn en de 50% verhuur) zou hebben voldaan. Als [eiser] daaraan niet zou hebben voldaan, dan zou het causaal verband ontbreken.
moetendoen? Men kan ook daarover verschillend denken.
onderdelen 3a en bop goede gronden verschillende elementen van ’s Hofs gedachtegang. Dat geldt met name voor de volgende:
onderdeel 3cterecht aanvoert.
onderdeel 3dgeen bespreking meer. Ware dat anders dan zou het mislukken bij gemis aan feitelijke grondslag.
onderdeel 3e.
4.Bespreking van de principale klachten
onderdeel Ia); (ii) het Hof met de vermogensschade ex art. 6:100 BW een ‘fictief alternatief rendement’ in verrekening brengt dat niet voortvloeide uit ‘een zelfde gebeurtenis’ in de zin van art. 6:100 BW, maar uit een eigen inspanning van [eiser] (
onderdeel Ib); [21] (iii) het Hof heeft miskend dat stelplicht en bewijslast ter zake van het gerealiseerde voordeel op de schuldenaar rusten (
onderdeel 1c); [22] (iv) het Hof heeft nagelaten te beoordelen of voordeelsverrekening redelijk is (
onderdeel 1d); [23] (v) het Hof geen inzicht heeft geboden in zijn schatting van de schade ex aequo et bono (
onderdeel IIa, IIb), [24] en (vi) het Hof heeft miskend dat schade als gevolg van een wanprestatie of onrechtmatige daad in beginsel dient te worden begroot op het verschil tussen de situatie waarin de benadeelde zich bevindt en de situatie waarin hij zich zou hebben bevonden zonder deze wanprestatie of onrechtmatige daad (
onderdeel IIc). [25] Voorts wordt met een veelheid aan motiveringsklachten tegen de arresten opgekomen. Onder meer wordt geklaagd dat het Hof zijn oordeel, voor zover het in zijn schatting van de schade het beroep van de gemeente op matiging heeft meegewogen, niet (voldoende) begrijpelijk heeft gemotiveerd (
onderdeel IIc). [26] Ook wordt geklaagd over de begrijpelijkheid van het oordeel dat moet worden uitgegaan van een huurtermijn van 10 jaar als ‘de meest genoemde redelijke termijn’, nu vrijwel alle deskundigen de huurtermijn op 15 jaar stellen, hetgeen ook met TWM was overeengekomen (
onderdeel III). [27]
behaaldrendement is niet fictief.
heeftbehaald. Daarom zal moeten worden aangenomen dat rov. 39.4.3 staat in de sleutel van een rendement dat [eiser] had
kunnenbehalen; dat is (inderdaad) een fictief rendement (tenzij het toevallig het rendement zou zijn dat [eiser]
heeftbehaald, maar daarvoor bieden de dingtalen geen basis).
in het geheel geen voordeelheeft genoten (rov. 39.4.2 in fine).
zalworden genoten” in de zin van het zojuist geciteerde arrest kan dus geen sprake (meer) zijn omdat de relevante periode ten tijde van het wijzen van ’s Hofs arrest reeds was afgesloten.
kunnenworden gerealiseerd, nog daargelaten dat het daarop, als gezegd, niet aan komt.
Onderdeel II.ameent een inconsistentie te bespeuren tussen rov. 38.8 en 39.4.3.
onderdelen IIb en IIcstuk. De vraag of ’s Hofs motivering tegen de toets der kritiek bestand is, komt hierna aan de orde.
door [eiser] ingeschakelde deskundigealdus weer dat een huurtermijn van ten minste 10 jaar aannemelijk is;
onderdeel IIIbal iets nieuws brengt, mislukt het eveneens. Het Hof heeft uitgelegd waarom het Schreurs, die het Hof klaarblijkelijk niet voldoende deskundig achtte, niet heeft gevolgd.
onderdeel IIIcloopt hierop stuk. Nu het onderdeel m.i. tevergeefs wordt voorgedragen, is ook de voortbouwende klacht van
onderdeel IIIdten dode opgeschreven.
- tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] voor zover zijn beroep zich richt tegen het eerste, tweede, derde, vijfde en zesde tussenarrest;
- in het principale beroep tot vernietiging van ’s Hofs overige vier arresten;
- in het incidentele beroep tot vernietiging van het derde tussenarrest alsmede van het eindarrest en voor het overige tot verwerping.