Conclusie
“de drie [4] garages met de daarop rustende krediethypotheek”en aan hem toe te scheiden de woning alsmede de hypothecaire geldlening en de verzekering die is verbonden aan de hypotheek [5] .
“voor zover wettelijk noodzakelijk”, tegen de tussenbeschikking van 25 juli 2012 ingesteld. Hij heeft het hof verzocht deze beschikking(en) te vernietigen en, rekening houdend met zijn incidenteel appel, de verdeling en verrekening vast te stellen. Voor zover van belang heeft de man het hof verzocht aan de vrouw toe te delen de voormalige echtelijke woning, de garages te Zwanenburg en het saldo van het opgenomen krediet van € 41.000,-, en aan hem toe te delen de door de vrouw genoemde activa, behoudens de lening aan de zoon van partijen. De man heeft het hof verder verzocht te bepalen dat de vrouw aan hem een bedrag van € 53.861,20 verschuldigd is en te bepalen dat de man dit bedrag kan verrekenen met de per datum verdeling uitstaande en nog verschuldigde partneralimentatie. Daarnaast heeft hij verzocht dat de vrouw wordt veroordeeld om binnen twee maanden na betekening van de door het hof af te geven beschikking haar volledige medewerking te verlenen aan het passeren van een akte van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van een door de man aan te wijzen notaris en in dat kader al datgene te doen en/of te laten dat door deze notaris nodig en/of wenselijk wordt geacht.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
Ad 20: hypotheekkrediet:
“passiva”de krediethypotheek wordt vermeld, verwijst de vrouw naar
“bijlage 12”. Als bijlage 12 is een jaaroverzicht 2011 van de krediethypotheek overgelegd. Prod. 14, waarnaar het onderdeel verwijst, bevat een overzicht van posten die volgens de vrouw van het van het krediet opgenomen bedrag van € 41.021,83 zijn betaald. Hoewel de akte zelf niet duidelijk naar deze productie verwijst, heeft de rechtbank daarop blijkens rov. 4.27 van de tussenbeschikking van 25 juli 2012 toch acht geslagen. De rechtbank heeft in rov. 4.28 allereerst geoordeeld dat de onderbouwing van de besteding van het bedrag van € 41.000,- door de vrouw niet goed controleerbaar is. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat er naar haar oordeel echter ook onvoldoende aanwijzingen zijn dat er in dit kader ergens nog te verdelen vermogen zou zijn. De rechtbank heeft in rov. 4.31 geconcludeerd dat het hypotheekkrediet van € 100.000,- in zijn geheel in de verdeling zal worden betrokken. Zij heeft bepaald dat de man het krediet, dat naar haar oordeel verbonden was aan de twee aan hem toegescheiden garages in Zwanenburg, voor zijn rekening dient te nemen, dat hij al het nodige zal doen om te zorgen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen en dat de man ter zake van het hypotheekkrediet een vordering van € 50.000,- op de vrouw heeft.
“voor zover daartoe enige gehoudenheid zou bestaan”, betwist dat de opname niet ten goede zou zijn gekomen van de huwelijksgoederengemeenschap.
nietten laste van de door de vrouw van het krediet opgenomen (en op een andere rekening gestorte) gelden verricht. Bij het overzicht bevindt zich ook een dagafschrift van de girorekening van de vrouw van 21 mei 2010, maar niet is duidelijk of en zo ja, welk verband er tussen die rekening en het door haar van het krediet opgenomen bedrag van € 41.000,- bestaat; zo blijkt nergens uit dat die gelden op enig moment op haar girorekening zijn gestort. Voorts geldt dat, als (niettemin) alle uit de bij het overzicht gevoegde stukken blijkende bedragen worden opgeteld, het totaal daarvan zelfs bij benadering niet € 41.000,- bedraagt (het totaal bedraagt minder dan € 15.000,-). In het licht van het oordeel van de rechtbank dat de besteding van het bedrag van € 41.000,- door de vrouw niet goed controleerbaar is en voorts in het licht van de stellingen van de man in hoger beroep, had van de vrouw mogen worden verwacht dat zij in haar verweer in het incidentele appel duidelijker inzichtelijk had gemaakt wat zij (kort na) de sluiting van de rekening met de door haar opgenomen gelden heeft gedaan en dat zij, bijvoorbeeld aan de hand van de mutaties op de rekening waarop zij die gelden vervolgens heeft gestort, had verantwoord dat zij die gelden geheel heeft besteed aan de door haar gestelde betalingen ten behoeve van de huwelijksgoederengemeenschap. In het bestreden oordeel ligt naar mijn mening besloten dat het hof de stellingen van de vrouw in eerste aanleg en het door haar bij akte van 23 april 2012 in het geding gebrachte overzicht wel in de beoordeling heeft betrokken, doch in het licht van de ook reeds door de rechtbank geconstateerde slechte controleerbaarheid van de gestelde besteding en in het licht van het partijdebat in hoger beroep onvoldoende heeft bevonden. Het onderdeel mist derhalve feitelijke grondslag.
“voor herstel, reparatie, dan wel vervanging”, het volgende heeft gesteld [9] :
“De man kan dit standpunt niet plaatsen nu de vrouw ter zitting d.d. 5 april 2012 heeft aangegeven een deel van het krediet ad € 41.000,= te hebben gebruikt voor de verzakte tuin.”). Daarin kan geen aanvaarding van de door de vrouw gestelde aanwending van (een deel van) het bedrag van € 41.000,- worden gelezen, temeer niet nu de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, ook tijdens de mondelinge behandeling op 23 oktober 2014 [10] , heeft betoogd dat niet het volledige bedrag van € 100.000,- in de verdeling moet worden betrokken, maar een bedrag van € 59.000,-.