ECLI:NL:PHR:2015:2385

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
15/05529
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een rechter wegens langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de vordering tot ontslag van een rechter, betrokkene, die sinds 31 maart 2011 arbeidsongeschikt is wegens ziekte. De President van de Rechtbank Noord-Holland heeft op 22 januari 2015 verzocht om betrokkene bij de Hoge Raad voor te dragen voor ontslag op grond van artikel 46i lid 1 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra). Dit artikel stelt dat een rechterlijk ambtenaar kan worden ontslagen indien hij gedurende twee jaar onafgebroken arbeidsongeschikt is en herstel binnen zes maanden niet te verwachten is. De Hoge Raad heeft de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betrokken bij de beoordeling van de situatie van betrokkene.

Het UWV had op 27 september 2013 een WGA-uitkering toegekend aan betrokkene, die 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een herbeoordeling in november 2014 adviseerde de arbeidsdeskundige van het UWV om een IVA-uitkering toe te kennen, wat ook gebeurde na bezwaar van betrokkene. De Procureur-Generaal heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden voor ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid is voldaan, gezien de langdurige en duurzame aard van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene.

De Procureur-Generaal heeft betrokkene in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen, maar na een aantal correspondenties heeft betrokkene aangegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid tot een gehoor. Gelet op de medische rapportages en de beslissing van het UWV, heeft de Procureur-Generaal geconcludeerd dat duurzame re-integratie in de eigen of andere passende arbeid niet binnen een redelijke termijn te verwachten is. Daarom is de vordering tot ontslag bij de Hoge Raad ingediend, met het verzoek om betrokkene per 1 januari 2016 te ontslaan.

Conclusie

K/2015/001

Aan de Hoge Raad der Nederlanden, Vierde Meervoudige Kamer
Vordering als bedoeld in artikel 46o van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
betreffende
[betrokkene]
geboren op [geboortedatum] 1964, wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats].
Betrokkene is rechter in de Rechtbank Noord-Holland en derhalve een rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 46b van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra). Zij is sinds 31 maart 2011 arbeidsongeschikt wegens ziekte. In zijn brief van 22 januari 2015 heeft mr. E.J. van der Molen, destijds President van de Rechtbank Noord-Holland, mij verzocht betrokkene bij de Hoge Raad voor te dragen voor ontslag op grond van artikel 46i lid 1 Wrra. De President heeft een dossier aangaande de arbeidsongeschiktheid van betrokkene overgelegd.
Artikel 46i lid 1 Wrra bepaalt dat een rechterlijk ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid door de Hoge Raad kan worden ontslagen indien a) de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd, b) herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na voornoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten en c) naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame re-integratie in de eigen arbeid, in andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, of in passende arbeid buiten dat gezagsbereik, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.
Artikel 46j Wrra houdt in - kort gezegd - dat de Hoge Raad het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betrekt bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46i lid 1.
Uit de door de President overgelegde stukken blijkt het volgende.
Bij beslissing van het UWV van 27 september 2013 is aan betrokkene een zogenoemde WGA-uitkering toegekend, waarbij WGA staat voor ‘werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten’. Volgens de toelichting bij de beslissing had betrokkene sinds 31 maart 2011 twee jaar door ziekte niet kunnen werken. Het UWV achtte haar 100% arbeidsongeschikt.
Omdat de verzekeringsarts had aangegeven dat verbetering van de belastbaarheid onzeker was maar niet uitgesloten en hij een herbeoordeling na een jaar adviseerde, was het gerechtsbestuur van mening dat op dat moment niet voldoende vaststond dat was voldaan aan de voorwaarde van artikel 46i lid 1 sub b Wrra. Om die reden is ervan afgezien mij te verzoeken een ontslagvordering in te stellen.
De herbeoordeling heeft plaatsgevonden in november 2014. De verzekeringsarts verwachtte dat de functionele mogelijkheden niet wezenlijk zouden veranderen. De arbeidsdeskundige van het UWV adviseerde daarom toekenning van een IVA-uitkering, een voorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Desalniettemin hield de beslissing van het UWV van 17 december 2014 in dat betrokkene haar WGA-uitkering behield.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Bij beslissing van 27 mei 2015 heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en aan betrokkene met terugwerkende kracht een IVA-uitkering toegekend. Blijkens de heroverweging is de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening dat de prognose qua herstel van de belastbaarheid slecht is en dat sprake is van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie of een situatie waarbij op lange termijn niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid is te verwachten.
Op grond van het voorafgaande ben ik van oordeel dat ten aanzien van betrokkene is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Per 1 oktober 2015 was betrokkene vier en een half jaar arbeidsongeschikt. Gelet op de beslissing van het UWV van 27 mei 2015 en de daaraan ten grondslag liggende medische rapportage is duurzame re-integratie in de eigen arbeid of andere passende arbeid binnen een redelijke termijn niet te verwachten.
Alvorens over te gaan tot het instellen van een vordering bij de Hoge Raad heb ik bij schrijven van 18 maart 2015 betrokkene - overeenkomstig artikel 46o lid 3 Wrra - in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid heeft zij gebruik gemaakt. In haar brief van 23 maart 2015 stelde zij zich op het standpunt - kort gezegd - dat niet was voldaan aan het vereiste voor ziekteontslag dat duurzame re-integratie niet binnen een redelijke termijn is te verwachten. Daarop heb ik betrokkene bij brief van 30 april 2015 laten weten dat ik mij nader zou beraden alvorens te beslissen over het al dan niet instellen van een vordering. Nadat het UWV het bezwaar gegrond had verklaard en naar aanleiding van mijn brieven van 20 juli en 14 september 2015 heeft betrokkene op 17 september 2015 schriftelijk bevestigd dat zij niet langer vasthield aan voornoemd standpunt en dat zij, gelet daarop, geen gebruik wenste te maken van de gelegenheid tot een gehoor.
De stukken van deze zaak leg ik over overeenkomstig de bijgevoegde inventarislijst.
Gelet op het voorafgaande vorder ik dat de Hoge Raad [betrokkene] op de voet van artikel 46i lid 1 Wrra zal ontslaan met ingang van 1 januari 2016.
’s-Gravenhage, 13 november 2015
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Inventarislijst dossier [betrokkene] (K/2015/001)
Brief President Rechtbank Noord-Holland houdende een verzoek tot vordering van ontslag van [betrokkene] d.d. 22 januari 2015, met 7 bijlagen
Brief Procureur-Generaal d.d. 18 maart 2015 aan [betrokkene]
Brief [betrokkene] d.d. 23 maart 2015 aan de Procureur-Generaal
Brief Procureur-Generaal d.d. 30 april 2015 aan [betrokkene]
Brief President Rechtbank Noord-Holland d.d. 2 juni 2015, met 2 bijlagen
Brief Procureur-Generaal d.d. 20 juli 2015 aan [betrokkene]
Brief Procureur-Generaal d.d. 14 september 2015 aan [betrokkene]
Brief [betrokkene] d.d. 17 september 2015 aan de Procureur-Generaal