ECLI:NL:PHR:2015:2468

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
15/02554
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling in drugszaken

In deze zaak betreft het een aanvraag tot herziening van een vonnis van de politierechter in de Rechtbank Limburg, waarbij de aanvrager op 7 november 2014 was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De aanvrager, die ten onrechte was veroordeeld, stelt dat hij niet de persoon is die de strafbare feiten heeft gepleegd, maar dat zijn tweelingbroer, [betrokkene 1], verantwoordelijk is voor de feiten die hem ten laste zijn gelegd. De aanvraag tot herziening is ingediend door mr. L.N. Geerman, advocaat te Sittard, en is gebaseerd op bewijsstukken die de persoonsverwisseling ondersteunen, waaronder identiteitsbewijzen en processen-verbaal van politie.

De aanvraag tot herziening is gegrond verklaard, waarbij de Hoge Raad heeft vastgesteld dat er ernstige twijfels zijn over de juistheid van het eerdere vonnis. De conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad is dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof voor herbehandeling. Dit besluit is van groot belang voor de aanvrager, die ten onrechte is veroordeeld en nu de kans krijgt om zijn onschuld te bewijzen. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in strafzaken, vooral wanneer het gaat om identiteitskwesties en de gevolgen van een onterecht vonnis.

Conclusie

Nr. 15/02554
Zitting: 3 november 2015
Mr. Vellinga
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Aanvrager van herziening is door de politierechter in de Rechtbank Limburg bij vonnis van 7 november 2014, parketnummer: 03-165592-14, wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, en 2. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, gepleegd op 1 augustus 2014, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis alsmede tot verbeurdverklaring als in het vonnis omschreven.
2. Namens de aanvrager heeft mr. L.N. Geerman, advocaat te Sittard, een aanvraag tot herziening van dit vonnis ingediend.
3. De aanvraag berust op de stelling dat aanvrager [aanvrager] bij bovengenoemd vonnis is veroordeeld ter zake van feiten die zijn gepleegd door zijn tweelingbroer [betrokkene 1] .
4. Ter staving van de aanvraag zijn daarbij gevoegd een kopie van bovengenoemd vonnis, kopieën van processen-verbaal van politie, van twee rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut, van een kennisgeving van inbeslagneming en van de dagvaarding van aanvrager, alsmede kopieën van twee bladzijden uit het paspoort van aanvrager en van het rijbewijs van [betrokkene 1] .
5. Het vonnis waarvan herziening wordt verzocht is blijkens een zich in het dossier bevindende uittreksel justitieel documentatieregister d.d. 19 juni 2015 op 22 november 2014 onherroepelijk geworden.
6. Volgens de bij het verzoek overgelegde kopieën van identiteitsbewijzen is op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] geboren [aanvrager] (aanvrager) en is op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] eveneens geboren [betrokkene 1] .
7. Aanvrager was blijkens de kopie van de dagvaarding gedagvaard ter zake dat hij
“1
hij, op of omstreeks 1 augustus 2014, in de gemeente Maastricht,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 23,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 4,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een .materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij, op of omstreeks 1 augustus 2014,
in de gemeente Maastricht,
opzettelijk verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, ongeveer 1,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 2,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of
heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;”
8. Blijkens de kopieën van de processen-verbaal c.a. is op 1 augustus 2014 te Maastricht onder [betrokkene 1] aangetroffen 23,6 gram heroïne en 4,1 gram cocaïne. Voorts heeft hij blijkens die stukken op genoemde datum en plaats aan Jammaers verkocht en afgeleverd 1,9 gram cocaïne en 2,5 gram heroïne.
9. Aan het College van Procureurs-Generaal heb ik verzocht: onderzoek te doen verrichten naar de vraag wie de op 1 augustus 2014 door verbalisanten aangehouden verdachte is geweest. Daarbij heb ik aangegeven dat het onderzoek, voor zover mogelijk, onder meer zou moeten bestaan uit:
- een vergelijking van de destijds van de aangehouden persoon afgenomen vingerafdrukken, voor zover die beschikbaar zijn, met de vingerafdrukken van aanvrager;
- een vergelijking van de foto's van de aangehouden verdachte met de foto van de aanvrager op zijn paspoort (waarvan een kopie is gevoegd bij de aanvraag); en
- het doen horen van zowel de aanvrager als zijn tweelingbroer [betrokkene 1] .
10. Op 22 oktober 2015 ontving ik een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2015 met 2 bijlagen, opgemaakt door [verbalisant] , brigadier van politie Limburg. Dit proces-verbaal houdt het volgende in:
“Op 1 augustus 2014 werd door het DOEN team Maastricht, [betrokkene 1] , geboren te [geboorteplaats] op [...] / [...] /1983 en wonende te [plaats] aan [a-straat 1] , aangehouden als verdacht van handel in harddrugs (zie bijlage 1). Ik, verbalisant, was op dat moment lid van het DOEN team. Een en ander werd toen gerelateerd in proces-verbaal nummer 2014083115. [betrokkene 1] legitimeerde zich middels een geldig Nederlands rijbewijs. De personalia, foto en vingerafdrukken van [betrokkene 1] werden vastgelegd in de Basisvoorziening Identiteitsvoorziening.
Ik, verbalisant, heb de foto van het rijbewijs van [betrokkene 1] , gezien. De foto op het rijbewijs kwam overeen met de aangehouden [betrokkene 1] . Op 1 oktober 2015 heb ik, verbalisant, [betrokkene 1] , aangehouden voor de handel in harddrugs. [betrokkene 1] legitimeerde zich middels een Nederlandse identiteitskaart. De identiteitskaart werd op 5 januari 2015 afgegeven. De personalia van [betrokkene 1] werden vastgelegd in de Basisvoorziening Identiteitsvaststelling. Tevens werd een foto en werden vingerafdrukken genomen middels de identiteitszuil.
De persoon die op 1 oktober 2015 werd aangehouden is dezelfde persoon die op 1 augustus 2014 door het DOEN team werd aangehouden.
Door het Openbaar Ministerie werd in de zaak van 1 augustus 2014 [aanvrager] gedagvaard (zie bijlage 2). [aanvrager] is niet de persoon die op 1 augustus 2014 werd aangehouden.”
11. Uit de inhoud van dit proces-verbaal vloeit het ernstige vermoeden voort dat de politierechter, zou hij daarmee bekend zijn geweest, de aanvrager zou hebben vrijgesproken van hetgeen ten laste van hem is bewezenverklaard.
12. De aanvraag is derhalve gegrond.
13. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zoveel nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG