Conclusie
middelkeert zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat in de straf- dan wel ontnemingszaak aan klaagster een geldboete respectievelijk een voordeelsontneming zal worden opgelegd.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2014 het klaagschrift van klaagster gegrond verklaard en de teruggave gelast van de inbeslaggenomen onroerende goederen, zaken en vorderingen. De plaatsvervangend officier van justitie heeft echter cassatie ingesteld tegen deze beslissing. De Hoge Raad heeft in deze conclusie de beoordeling van de Rechtbank onder de loep genomen, met name het oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter aan klaagster een geldboete of een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De Rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op het feit dat het Gerechtshof Den Haag in een eerdere strafzaak op 2 juli 2014 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging van klaagster. Dit oordeel is echter problematisch, omdat de Rechtbank niet had mogen vooruitlopen op de uitkomst van de strafzaak, die nog niet onherroepelijk was. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Rechtbank met haar oordeel over de onwaarschijnlijkheid van een veroordeling vooruit is gelopen op de mogelijke uitkomst van de strafzaak, wat niet is toegestaan.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het middel slaagt en dat de bestreden beschikking van de Rechtbank vernietigd dient te worden. De Hoge Raad zal vervolgens beslissen over de verdere procedure, of dit nu verwijzing of terugwijzing betreft. Deze zaak is ook verbonden met andere zaken, wat de complexiteit van de rechtsgang benadrukt. De uitspraak van de Hoge Raad zal dus niet alleen invloed hebben op deze specifieke zaak, maar ook op de samenhangende zaken.