ECLI:NL:PHR:2015:2731

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
21 maart 2016
Zaaknummer
15/01580
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vegter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekeningsperikelen en rechtsgeldigheid van dagvaarding in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. V. Wolting, heeft beroep in cassatie ingesteld. Het cassatiemiddel betrof de vraag of het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte en of de dagvaarding rechtsgeldig was betekend. De Hoge Raad oordeelt dat de stukken van het geding niet aantonen dat het adres in de appelakte als achterhaald moest worden beschouwd. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof dat de verdachte behoorlijk is gedagvaard niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad verklaart de appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen zelf nietig. De zaak betreft een complexe situatie rondom de betekening van de dagvaarding, waarbij de verdachte op verschillende adressen stond ingeschreven en er onduidelijkheid bestond over zijn feitelijke woon- of verblijfplaats. De Hoge Raad wijst erop dat de dagvaarding aan de griffier van de rechtbank moet worden uitgereikt indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven en er geen feitelijke woon- of verblijfplaats bekend is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.

Conclusie

Nr. 15/01580
Zitting: 1 december 2015
Mr. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 24 februari 2015 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. Namens de verdachte heeft mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3. Het
middelklaagt dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte en vervolgens met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het ingestelde hoger beroep [1] .
4. De stukken van het geding houden onder meer het volgende in:
(i) het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg (met de aantekening van het mondeling vonnis) van 11 oktober 2013 inhoudende dat de verdachte, gedagvaard op het adres [b-straat 1] te Nijmegen , aldaar niet is verschenen;
(ii) de (losse) aantekening mondeling vonnis van 11 oktober 2013 dat als adres van de verdachte vermeldt: [a-straat 1] te Lexmond ;
(iii) de akte instellen rechtsmiddel [2] inhoudende dat op 24 oktober 2013 mr. V. Wolting namens de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. De akte houdt in als adres van de verdachte: [b-straat 1] te Nijmegen ;
(iv) het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2015 waarop als adres is vermeld: [a-straat 1] te Lexmond ;
(v) een aan dat dubbel van de dagvaarding gehechte akte van uitreiking inhoudende dat (1) die dagvaarding op 5 februari 2015 tevergeefs is aangeboden op het adres [a-straat 1] te Lexmond en op 13 februari 2015 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Gelderland omdat de geadresseerde op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op de akte vermelde adres was ingeschreven [3] en (2) dat een afschrift van de dagvaarding op 13 februari 2015 is verzonden naar het adres [a-straat 1] te Lexmond ;
(vi) een aan dat dubbel van de dagvaarding gehechte ID-staat SKDB van 27 januari 2015, onder meer inhoudende dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd, van 1 oktober 2010 tot 3 augustus 2012 ingeschreven stond in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Nijmegen op het adres [b-straat 1] , van 17 juni 2013 tot 11 juli 2014 ingeschreven stond in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Lexmond op het adres [a-straat 1] en dat van de verdachte sinds 11 juli 2014 geen vaste woon- of verblijfplaats bekend is;
(vii) een tweede dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2015 waarop is vermeld: thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande;
(viii) een aan dat dubbel van de dagvaarding gehechte akte van uitreiking inhoudende dat die dagvaarding op 24 februari 2014 [4] is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Gelderland omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is;
(ix) een aan dat dubbel van de dagvaarding gehechte ID-staat SKDB van 23 februari 2015, onder meer inhoudende dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd, van 1 oktober 2010 tot 3 augustus 2012 ingeschreven stond in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Nijmegen op het adres [b-straat 1] , van 17 juni 2013 tot 11 juli 2014 ingeschreven stond in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Lexmond op het adres [a-straat 1] en dat van de verdachte sinds 11 juli 2014 geen vaste woon- of verblijfplaats bekend is;
(x) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2015 inhoudende (1) dat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend is, en (2) dat de verdachte niet is verschenen en tegen hem verstek is verleend.
5. De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.
6. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier van de rechtbank indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat de verdachte op de (laatste) terechtzitting in feitelijke aanleg heeft opgegeven, of het adres dat de verdachte in de appelakte heeft doen opnemen. [5]
7. Het hierboven nader aangeduide Nijmeegse adres is zowel vermeld in het proces-verbaal van de politierechter (zie hierboven onder 4 sub (i)) als in de appelakte. [6] Uit de stukken volgt niet dat dit adres is achterhaald. Er zijn nogal wat mogelijkheden. Zo kan het een adres van familie betreffen waar verdachte altijd terecht kan en waar hij daadwerkelijk zijn intrek heeft genomen. Dat zou aanleiding voor de raadsman kunnen vormen om dat adres bij het instellen van appel uitdrukkelijk te vermelden. Niet uitgesloten is echter dat het adres in de appelakte is vermeld omdat het een bij de strafgriffie bekend adres betreft. Ook in dit laatste geval is er geen reden er zonder meer vanuit te gaan dat het een achterhaald adres betreft. Nu uit de stukken niet blijkt dat is getracht op dat (Nijmeegse) adres de appeldagvaarding uit te reiken, moet het er in cassatie derhalve voor worden gehouden dat dit niet is geschied.
8. In het licht van het voorgaande is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, zonder nadere motivering - die ontbreekt - niet zonder meer begrijpelijk.
9. Het middel slaagt.
10. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG

Voetnoten

1.Het Hof heeft het beroep kennelijk opgevat als gericht tegen het vonnis in de strafzaak en niet in de ontnemingszaak. In cassatie wordt daar geen punt van gemaakt.
2.Deze akte ontbrak bij de stukken zoals die naar de Hoge Raad zijn toegezonden. Na een verzoek van de raadsman in cassatie aan de rolraadsheer van de Hoge Raad tot aanvulling van het dossier met deze akte hoger beroep, is de akte opgevraagd bij het Hof. Dit verzoek is kennelijk doorgestuurd aan de Rechtbank Gelderland die bij monde van de afdelingsvoorzitter strafrecht per brief aan de Hoge Raad heeft bericht dat de akte in het ongerede is geraakt en niet meer kan worden aangeleverd. Aldus is vervolgens aan de raadsman in cassatie bericht. De raadsman in cassatie heeft daarop een afschrift van de akte instellen hoger beroep aan de griffie van de Hoge Raad doen toekomen met het verzoek de akte bij de stukken te voegen.
3.Gezien de tevens aangehechte ID-staat SKDB is dit onjuist. De op het adres aangetroffen persoon bleek ook niet bereid de dagvaarding in hoger beroep in ontvangst te nemen omdat de geadresseerde niet op het adres woonde of verbleef.
4.Uit de stukken, in onderlinge samenhang bezien, moet worden afgeleid dat het hier gaat om een kennelijke schrijffout: bedoeld zal zijn ‘24 februari 2015’.
5.Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163,
6.In de cassatieschriftuur wordt vermeld dat het adres ook is gebruikt in het uitgewerkte vonnis. Een afzonderlijk uitgewerkt vonnis in de strafzaak heb ik echter bij de stukken niet aangetroffen. Het vonnis is aangetekend in het proces-verbaal van de zitting. Wel bevindt zich bij de stukken de uitspraak op de vordering tot ontneming. In die uitspraak is het Nijmeegse adres eveneens vermeld.