Conclusie
middelklaagt met twee deelklachten over de hoogte van de door het hof opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam vernietigt. Het hof had de betrokkene, die veroordeeld was voor diefstal, een betalingsverplichting opgelegd van € 9.023,- aan de Staat. De Hoge Raad oordeelt dat het hof abusievelijk slechts een derde van het aan de benadeelde partij toegekende bedrag in mindering heeft gebracht op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en stelt dat bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel ook rekening moet worden gehouden met de wettelijke rente over de schadevergoeding die aan de benadeelde partij is toegewezen. Het hof had verzuimd deze rente in mindering te brengen, wat de Hoge Raad onbegrijpelijk acht. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en stelt het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 9.023,-. Tevens legt de Hoge Raad de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de rol van wettelijke rente in dit proces.