ECLI:NL:PHR:2016:1395

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
15/05905
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. T.N.B.M. Spronken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en cassatieberoep

In deze zaak gaat het om een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 november 2015, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden voor verkrachting en opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest. De aanzegging van het cassatieberoep is op 9 maart 2016 aan de verdachte betekend, en de termijn voor het indienen van middelen van cassatie liep af op 9 mei 2016. Gedurende deze termijn is er echter geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend. Hierdoor kan de verdachte niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen, conform artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep. Deze zaak heeft ook samenhang met een andere zaak van een medeverdachte, die onder nummer 15/05480 bij de Hoge Raad aanhangig is.

Conclusie

Nr. 15/05905
Zitting: 22 november 2016
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 13 november 2015 door het gerechtshof Amsterdam wegens, onder 1, “verkrachting” en, onder 2, “opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven” en “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden. Voorts heeft het hof met betrekking tot de verdachte enige in het arrest nader omschreven bijkomende beslissingen genomen.
Deze zaak hangt samen met de zaak van medeverdachte [medeverdachte], die onder nr. 15/05480 bij de Hoge Raad aanhangig is. In de laatstgenoemde zaak zal ik vandaag eveneens concluderen.
Namens de verdachte is tegen het arrest van het hof van 13 november 2015 beroep in cassatie ingesteld.
De aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv is op 9 maart 2016 aan de verdachte betekend. De in art. 437, tweede lid, Sv gestelde termijn van twee maanden liep af op 9 mei 2016. Er is gedurende deze termijn geen schriftuur houdende middelen van cassatie binnengekomen. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437, tweede lid, Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG