ECLI:NL:PHR:2016:213

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
15/01212
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens niet indienen van middelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte op 6 september 2013 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor diefstal door twee of meer verenigde personen, met een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, maar er is geen schriftuur ingediend.

De aanzegging in cassatie is op 30 april 2015 tevergeefs aangeboden op het adres van de verdachte in Utrecht en later uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Den Haag, omdat de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland had. Op 21 mei 2015 is een afschrift van de aanzegging naar het adres van de verdachte in Bulgarije gestuurd, met een vertaling van de essentie van de aanzegging. De verdachte was sinds 10 mei 2012 ingeschreven op een adres in Plovdiv, Bulgarije.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, waardoor het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv niet is nageleefd. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen. De procureur-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

Conclusie

Nr. 15/01212
Zitting: 16 februari 2016
Mr. F.W. Bleichrodt
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 6 september 2013 de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 20 maart 2013, waarbij de verdachte wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met een in art. 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod” en 2. “diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking” is veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
2. Deze zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen de verdachte (nr. 15/01215 P), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Er is geen schriftuur ingediend.
4. De aanzegging in cassatie is op 30 april 2015 tevergeefs aangeboden op het in de cassatie-akte vermelde adres van de verdachte ( [a-straat 1] in Utrecht ) en vervolgens - na niet te zijn afgehaald op het postkantoor - uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Den Haag, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Op 21 mei 2015 is een afschrift van de aanzegging verzonden naar het in de cassatie-akte vermelde adres van de verdachte. [1] Op diezelfde datum is de aanzegging als gewone brief verzonden naar het adres van de verdachte in Bulgarije ( [b-straat 1] in Plovdiv ). Bij die aanzegging is een schriftelijke vertaling van (de essentie van) de aanzegging in (onder meer) de Bulgaarse taal gevoegd. Daarbij is voldaan aan de zogenoemde VIP-controle. De ID-staat SKDB betreffende de verdachte van 21 mei 2015 houdt in dat de verdachte niet was gedetineerd, dat hij niet in de GBA stond ingeschreven op een adres in Nederland en dat hij sinds 10 mei 2012 in de GBA stond ingeschreven op het adres [b-straat 1] in Plovdiv (Bulgarije), terwijl uit de stukken van het geding niet blijkt dat van hem een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. [2] De onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte in Nederland kon worden aangenomen, aangezien eerst tevergeefs is getracht de aanzegging uit te reiken aan het in de cassatie-akte vermelde adres van de verdachte. Bovendien is op 21 mei 2015 mededeling van de betekening van de aanzegging gedaan aan de raadsman van de verdachte (mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam). Aldus is de aanzegging overeenkomstig art. art. 588, tweede lid, Sv rechtsgeldig betekend.
5. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv niet in acht genomen, zodat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Deze aanzegging is op 27 mei 2015 bij de Hoge Raad retour gekomen met de mededeling “woont hier niet!!, afzender retour”.
2.Sinds 6 januari 2014 is de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) vervangen door de basisregistratie personen (BRP).