ECLI:NL:PHR:2016:481
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens het niet indienen van middelen binnen de wettelijke termijn
In deze zaak betreft het een cassatieberoep van een verdachte die door het gerechtshof Den Haag op 2 maart 2015 is veroordeeld voor medeplegen van diefstal, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van inklimming. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak heeft samenhang met een andere zaak met nummer 15/01083, waar ook een conclusie over is getrokken.
Tegen de uitspraak van het hof is door de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging van de uitspraak is op 7 september 2015 op rechtsgeldige wijze aan de verdachte betekend, maar niet persoonlijk. De advocaat van de verdachte, Mr. S.B.J. Hiemstra, heeft tijdig kennisgenomen van de aanzegging. De termijn voor het indienen van middelen van cassatie, zoals voorgeschreven in artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering, liep af op 6 november 2015. Gedurende deze termijn is er echter geen schriftuur met middelen van cassatie ingediend.
Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur heeft ingediend, kan hij volgens artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dan ook dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep. De zaak betreft diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door inklimming.