Conclusie
1.Feitenen procesverloop
De vaststaande feiten
2.Bespreking van het cassatiemiddel
“Kernklachten resp. enkele klachten in kort bestek”), tien onderdelen (1-10), welke onderdelen, op onderdeel 4 en onderdeel 10 na, in verschillende subonderdelen (1.1-1.5, 2.1-2.2.3, 3.1-3.2, 5.1-5.5, 6.1-6.6, 7.1-7.2, 8.1-8.3, 9.1-9.5) zijn onderverdeeld.
“drie”locaties zou hebben van waaruit de in deze rechtsoverweging vermelde zorg zou plaatsvinden en dat het bij deze locaties zou gaan om de huisartsenposten Enschede en Oldenzaal alsmede
“de huisartsenpost Hengelo”, (klaarblijkelijk) de consequentie heeft verbonden dat, zoals het hof heeft geoordeeld in de rov. 3.2 en 4.6, in hoger beroep zou vaststaan dat ook de huisartsenpost Hengelo tot HDT-Oost zou behoren. Het subonderdeel vervolgt dat HDT-Oost bij het dictum van het vonnis van de voorzieningenrechter volledig in het gelijk is gesteld en geen enkele reden had om daartegen te appelleren. Voorts wijst het subonderdeel erop dat HDT-Oost in haar memorie van antwoord onder 3.1 heeft gesteld dat zij acute huisartsenzorg verleent vanuit twee huisartsenposten in Enschede en Oldenzaal. Die stelling laat zich volgens het subonderdeel niet anders verstaan dan dat HDT-Oost niet ook vanuit de huisartsenpost Hengelo zorg verleent. Het subonderdeel stelt dat het belangrijkste punt van de devolutieve werking ten gunste van geïntimeerde nu juist is dat deze slechts incidenteel behoeft te appelleren als hij het dictum van het vonnis van de eerste rechter gewijzigd wil zien.
“huisartsen”lid kunnen worden van HDT-Oost eveneens de devolutieve werking van het hoger beroep heeft miskend, voor zover in dat oordeel ligt besloten dat huisartsen dit lidmaatschap kunnen verkrijgen zonder dat zij een eigen praktijk hebben en dat oordeel (mede) berust op het gegeven dat HDT-Oost niet (voorwaardelijk) incidenteel heeft geappelleerd en geen grief heeft gericht tegen het ongeclausuleerde oordeel van de voorzieningenrechter in rov. 2.2 van het vonnis van 11 juli 2014 dat
“huisartsen”lid zouden kunnen worden van de coöperatieve vereniging HDT-Oost. Het subonderdeel wijst in dit verband op stellingen van HDT-Oost in eerste aanleg, inhoudende dat huisartsen een eigen praktijk moeten hebben om lid te kunnen worden van HDT-Oost (pleitnotities in eerste aanleg, onder 2.21 en 3.7). Volgens het subonderdeel had het hof reeds gezien de positieve devolutieve werking niet het vonnis mogen vernietigen zonder eerst (in het kader van de tweede fase van het hoger beroep) alle stellingen en weren van HDT-Oost in de eerste aanleg die de voorzieningenrechter verworpen of onbehandeld heeft gelaten te beoordelen voor zover deze in elk geval door gegrondbevinding van een grief van appellant [verweerder] relevant werden. Zulks klemt volgens het subonderdeel temeer respectievelijk althans, omdat HDT-Oost ook in hoger beroep heeft gesteld dat voor toetreding van een huisarts als lid nodig is dat deze huisarts een eigen praktijk heeft (memorie van antwoord, onder 3.3 en 3.5).
“in hoger beroep (…) van de volgende feiten”uit te gaan heeft geoordeeld dat het in hoger beroep niet uitgaat van de feiten zoals deze ‘ongegriefd’ zijn vastgesteld in rov. 2 van het vonnis van de voorzieningenrechter, het hof de negatieve devolutieve werking heeft miskend. Hierbij gaat het volgens het subonderdeel met name om de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten die niet zijn vermeld in rov. 3 van het arrest a quo, te weten de in het vonnis van de voorzieningenrechter vastgestelde feiten (i) dat de uitspraak van het CTG van 19 december 2013 tevens inhoudt (onderstreping toegevoegd): “
Voorts wil het Centraal Tuchtcollege met deze maatregel tot uitdrukking brengen dat de huisarts eenlaatste kanswordt gegund.”; en (ii) dat deze uitspraak ook inhoudt (onderstreping toegevoegd): “
Om redenen aan hetalgemeen belang ontleend zal het Centraal Tuchtcollegepublicatie van deze beslissinggelasten.”
vaststaand feit(rov. 3.2) respectievelijk als
onbetwist(rov. 4.6:
“[verweerder] heeft zich onbetwist beroepen op de unieke positie van HDT-Oost in het gebied Twente-Oost, van waaruit zij op drie locaties de zorg gedurende avonden, nachten en weekenden door middel van een waarneemregeling organiseert (…)”) heeft aangenomen dat HDT-Oost beschikt over drie locaties, te weten de huisartsenposten Enschede, Oldenzaal en Hengelo, slaagt. HDT-Oost heeft in de memorie van antwoord, onder 3.1 [2] , immers gesteld dat HDT-Oost acute huisartsenzorg verleent vanuit twee huisartsenposten in Enschede en Oldenzaal. Daaruit volgt dat HDT-Oost (anders dan de voorzieningenrechter heeft vastgesteld in rov. 2.1) géén acute huisartsenzorg verleent vanuit de huisartsenpost in Hengelo (hetgeen door [verweerder] in cassatie overigens wordt erkend [3] ). Door desondanks als vaststaand feit aan te nemen dat HDT-Oost vanuit drie huisartsenposten, waaronder de huisartsenpost Hengelo, zorg verleent, heeft het hof zijn taak als appelrechter miskend. Gelet op de grieven - waarmee werd beoogd het gehele geschil opnieuw aan het hof voor te leggen [4] - en de devolutieve werking van het appel diende het hof de zaak volledig - feitelijk en juridisch - (voor een tweede keer) te behandelen [5] . Het betoog van [verweerder] in de schriftelijke toelichting onder 11 dat HDT-Oost (incidenteel) had moeten grieven tegen de vaststelling van de voorzieningenrechter in rov. 2.1 dat HDT-Oost drie huisartsenposten heeft, waaronder één in Hengelo, miskent de devolutieve werking van het appel.
“unieke positie op het gebied van waarneming van huisartsenzorg in het gebied Twente-Oost”inneemt en dat [verweerder],
“werkzaam en woonachtig in dat gebied”, belang erbij heeft ANW-diensten,
“mede gelet op zijn woonplaats te [woonplaats], uit te oefenen in de nabijheid van zijn werklocatie en derhalve in het adherentiegebied van HDT-Oost”(rov. 4.11). Voor zover de onjuiste vaststelling door het hof van het werkgebied van HDT-Oost al geen consequenties heeft voor de door het hof aan HDT-Oost toegedachte
“unieke positie”in het gebied Twente-Oost, berust in elk geval het kennelijke oordeel van het hof in rov. 4.11 dat [verweerder] woonachtig is in het adherentiegebied van HDT-Oost (
“werkzaam en woonachtig in dat gebied”), althans (gelet op de ligging van [woonplaats] ten opzichte van Hengelo) in de onmiddellijke nabijheid van dat gebied, op een misvatting. De woonplaats van [verweerder], [woonplaats] (gelegen in de gemeente Wierden; tussen Almelo en Goor), ligt namelijk
nietin het werkgebied van HDT-Oost [6] , evenmin als Hengelo.
volledigebeslissing van het Centraal Tuchtcollege van 19 december 2013. De klacht faalt derhalve.
“al met al”-oordeel in rov. 4.16 (bovendien) onjuist en/of ontoereikend is gemotiveerd, omdat het hof met dit oordeel voortbouwt op de in de onderdelen 1 en 2 bestreden oordelen en beslissingen. Reeds gezien het allesbehalve
“theoretische”feit dat er in Overijssel en Gelderland (bijvoorbeeld Zutphen of Apeldoorn) alternatieven zijn voor [verweerder] om ANW-diensten te verrichten en bovendien sprake is van locaties dichter bij [verweerders] woonplaats (dus: [woonplaats]), waaronder in elk geval reeds Almelo en Hengelo, valt volgens het subonderdeel niet, laat staan zonder méér, in te zien waarom uitgerekend HDT-Oost [verweerder] als extern waarnemer zou moeten accepteren. Het subonderdeel tekent in dit verband aan dat [verweerder] huisarts zonder eigen praktijk is - laat staan dat hij een praktijk heeft in het adherentiegebied van HDT-Oost -, waarbij van belang is dat HDT-Oost die alleen huisartsenposten heeft in Enschede en Oldenzaal (dus: niet in Hengelo) een groot aanbod heeft van andere huisartsen die bij haar aan de slag kunnen als extern waarnemer en in welke andere huisartsen HDT-Oost wél vertrouwen heeft. Indien en voor zover het hof zou hebben geoordeeld dat [verweerder] - kort gezegd - bij geen van die alternatieven terecht zou kunnen en dat de reden hiervan (kennelijk) is dat “die hem niet (meer) moeten”, dan is dat een omstandigheid die HDT-Oost hoe dan ook niet aangaat (reeds omdat dit “niet moeten” dan evident in [verweerders] eigen sfeer ligt). Niet, laat staan zonder méér, valt volgens het subonderdeel in te zien waarom HDT-Oost een persoon als extern waarnemer zou moeten accepteren, ofschoon zij minst genomen alleszins begrijpelijke gerede twijfel heeft of het überhaupt verantwoord is die persoon acute zorg te laten verlenen, ofschoon zij aan deze persoon noch wettelijk, noch contractueel, ook maar iets verplicht is, en ofschoon zij al evenmin, laat staan gerechtvaardigd, ook maar in enig relevant opzicht gerechtvaardigd vertrouwen bij deze persoon heeft gewekt.
in beginselvrij is om overeenkomsten te sluiten met wie zij dat wenst. Met zijn oordeel in rov. 4.12 dat de verantwoordelijkheid van HDT-Oost in de zin van de Kwaliteitswet zwaar weegt, maar dat (kennelijk) aan het oordeel van het CTG dat [verweerder]
“de kans dient te krijgen de ingeslagen weg(van verbetering; LK)
voort te zetten”meer gewicht moet worden toegekend dan aan de eigen opvatting van HDT-Oost van hetgeen een verantwoorde acute zorg vordert, heeft het hof mijns inziens het beginsel van contractsvrijheid miskend. Dat het CTG van oordeel is dat [verweerder] nog een kans moet krijgen, in die zin dat doorhaling van zijn inschrijving als huisarts in het BIG-register een te zware tuchtmaatregel is, betekent niet dat huisartsendiensten, zoals HDT-Oost, die wettelijk voor een verantwoorde acute zorg hebben in te staan [9] , vervolgens verplicht zouden zijn om aan reële bezwaren tegen acceptatie van een huisarts als extern waarnemer voorbij te gaan [10] .
“al met al”oordeel van het hof in rov. 4.16 ook daarom onbegrijpelijk is, omdat er alternatieve huisartsenposten zijn waar [verweerder] ANW-diensten zou kunnen verrichten, terwijl - zoals HDT-Oost in de memorie van antwoord onder 6.4 heeft gesteld - de huisartsenposten Hengelo en Almelo bovendien dichter bij [verweerders] woonplaats [woonplaats] zijn gelegen dan de huisartsenposten van HDT-Oost [12] . De door het hof verrichte belangenafweging, waarbij het hof blijkens rov. 4.11 essentieel heeft geacht dat [verweerder] tot het waarneemverband van
juistHDT-Oost zou worden toegelaten, kan ook om die reden niet in stand blijven.
“(o)nder die omstandigheden”(zoals genoemd in rov. 4.11)
“niet volledig vrij”was in haar keuze in verband met de registratie van huisartsen (niet-zijnde praktijkhouder), maar dat zij de belangen van [verweerder] in haar afweging ter zake diende te betrekken. Het onderdeel wordt voorgesteld voor zover het hof met
“niet volledig vrij”iets anders heeft beoogd dan (in essentie) te oordelen dat HDT-Oost geen misbruik van bevoegdheid mag maken. Volgens het onderdeel impliceert de door het hof in rov. 4.11 als vaststaand aangenomen omstandigheid dat [verweerders] belangen bij toelating tot de betreffende faciliteit voor het behoud van [verweerders] registratie als huisarts
“essentieel”zijn, niet zonder méér dat HDT-Oost
“niet volledig vrij”zou zijn in haar keuze [verweerder] al dan niet als extern waarnemer te accepteren. Volgens het onderdeel klemt dit temeer, althans geldt dit, nu überhaupt niet te begrijpen is waarom [verweerders] belangen bij toelating tot de betreffende faciliteit
“essentieel”zouden zijn (zie onderdeel 6.1), reeds omdat de huisartsenpost Hengelo überhaupt niet van HDT-Oost is (zie subonderdelen 1.1 en 6.1) en omdat [verweerder] nu eenmaal in heel Nederland als extern waarnemer terecht kan en aldus niet, laat staan zonder méér, valt in te zien waarom toelating tot
“de betreffende faciliteit”voor de belangen van [verweerder] essentieel zou zijn (zie subonderdeel 6.2).
“als essentieel voor het behoud van zijn registratie als huisarts”niet ziet op
“de belangen van [verweerder]”, maar op
“toelating tot de betreffende faciliteit(de waarneming van huisartsenzorg, zoals geregeld door HDT-Oost; LK)
”. Dat het daarbij om de betreffende faciliteit,
juistvan HDT-Oost, gaat, blijkt uit het vervolg van rov. 4.11, waarin het hof het verweer van HDT-Oost dat [verweerder] ook elders zou kunnen waarnemen, van de hand heeft gewezen, mede met een beroep op de woonplaats van [verweerder].
juistbij HDT-Oost, mede gelet op zijn woonplaats essentieel zou zijn. Het hof, dat van een onjuiste voorstelling van het adherentiegebied van HDT-Oost is uitgegaan, heeft kennelijk eraan voorbijgezien dat het in verband met de woonplaats van [verweerder] veel meer voor de hand zou liggen dat hij zijn ANW-diensten bij een andere huisartsenpost dan die van HDT-Oost zou verrichten.
“juist in dat verband”groot gewicht toekomt aan het oordeel van het CTG.
actio popularisis en dat het hof niet heeft vastgesteld dat HDT-Oost direct belanghebbende was bij de tuchtprocedure en in deze procedure heeft kunnen uiteenzetten om welke redenen zij gerede twijfel heeft over [verweerders] kwaliteit om als externe waarnemer acute zorg te verlenen vanuit een tot HDT-Oost behorende huisartsenpost.
“niet onverantwoord”is om [verweerder] zijn werkzaamheden als arts te laten voortzetten en [verweerder] een kans moet krijgen om de ingeslagen weg voort te zetten niet, laat staan, zonder méér, impliceert of kan impliceren dat HDT-Oost aan het oordeel van het CTG
“groot gewicht”zou moeten toekennen, laat staan in het licht van [verweerders] in rov. 4.10 vermelde
“geschiedenis”waarop HDT-Oost zich beroept en het feit waarvoor hem in de uitspraak van het CTG van 19 december 2013 een maatregel met voorwaarde is opgelegd.
“groot gewicht”-oordeel (mede) tot uiting heeft gebracht dat HDT-Oost geen gerede twijfel zou behoren te hebben, dit, gezien het voorgaande, niet alleen onbegrijpelijk is, maar het hof hiermee ook heeft miskend dat het terughoudendheid heeft te betrachten bij het toetsen van de afweging die HDT-Oost - en niet het CTG - te dezen moet maken, nu de verantwoordelijkheid in de zin van de Kwaliteitswet rust op HDT-Oost en niet op het CTG.
“in belangrijke mate belemmert”, is dat het gevolg van haar in essentie op haar in rov. 4.10 vermelde gerede twijfel gebaseerde keuze om [verweerders] litigieuze verzoek af te wijzen (gecombineerd met het gestelde grote aanbod van externe waarnemers).
“in de afgelopen periode heeft laten zien dat hij zijn houding zodanig kan bijstellen dat het niet onverantwoord is hem zijn werkzaamheden als arts te laten voortzetten”en dat hij
“verbetering heeft laten zien in zijn functioneren en de kans dient te krijgen de ingeslagen weg voort te zetten”. Deze overweging betreft immers slechts de zwaarte van de door het RTG opgelegde tuchtmaatregel (doorhaling van de inschrijving van de huisarts in het BIG-register) en kan niet aldus worden uitgelegd dat zij [verweerder] vervolgens aanspraak erop zou geven als externe waarnemer tot een huisartsendienstenstructuur te worden toegelaten, óók als die huisartsendienstenstructuur van oordeel is met (een) andere externe waarnemer(s) betere zorg te kunnen bieden. Ik meen dat de klacht van het subonderdeel slaagt.
“laatste kans”heeft gesproken en publicatie van zijn uitspraak heeft gelast en (iv) het argument dat niet valt in te zien waarom de uitspraak van het CTG zou impliceren dat juist HDT-Oost, ondanks haar gerede twijfel, [verweerder] de door het CTG bedoelde kans zou moeten bieden. Ik volsta met de constatering dat de bedoelde omstandigheden en argumenten, althans die onder (i)-(iii), de beslissing van HDT-Oost inderdaad kunnen ondersteunen, ondanks het voor [verweerder] gunstige oordeel van het CTG over de zwaarte van de hem door het RTG opgelegde tuchtmaatregel.
“onbetwist”beroepen zou hebben op de
“unieke positie”van HDT-Oost in het gebied Twente-Oost, van waaruit zij op
“drie locaties”de zorg gedurende avonden, nachten en weekenden door middel van een waarneemregeling organiseert en dat het te dezen betreft de huisartsenpost Enschede, de huisartsenpost Oldenzaal
“en de huisartsenpost Hengelo”, onbegrijpelijk is gezien hetgeen HDT-Oost in de memorie van antwoord onder 3.1 heeft gesteld. Deze klacht vitieert volgens het subonderdeel zowel rov. 3.2 (
“drie locaties”en
“huisartsenpost Hengelo”), als hetgeen het hof voortbouwend heeft geoordeeld in rov. 4.11 (
“essentieel”) en rov. 4.12 (
“Onder die omstandigheden”) en voorts verder voortbouwend heeft geoordeeld in de rov. 4.13-4.16.
“essentieel voor het behoud van zijn registratie als huisarts”zouden zijn. Hetgeen HDT-Oost heeft gesteld (memorie van antwoord, onder 3.1) laat zich volgens het subonderdeel niet anders verstaan, dan dat HDT-Oost geen acute zorg verleent aan patiënten die in de gemeente Hengelo wonen en dat de zorgverlening aan deze patiënten plaatsvindt vanuit een huisartsenpost (huisartsenpost Hengelo) die niet van HDT-Oost is, zodat (reeds daarom) niet, laat staan zonder méér, valt in te zien waarom [verweerders] belangen bij toelating tot uitgerekend de litigieuze respectievelijk
“de betreffende”faciliteit essentieel voor het behoud van [verweerders] registratie als huisarts zouden zijn.
subonderdeel 6.2.2klemt dit temeer respectievelijk althans, omdat het hof in rov. 4.11 (in fine) heeft geoordeeld dat [verweerder] belang erbij zou hebben om de onderhavige werkzaamheden
“mede gelet op zijn woonplaats te [woonplaats]”, uit te oefenen in de nabijheid van zijn werklocatie
“en derhalve in het adherentiegebied van HDT-Oost”. Nu, zoals HDT-Oost heeft gesteld, de huisartsenpost Hengelo niet tot HDT-Oost behoort, valt volgens het subonderdeel, niet of niet zonder méér in te zien waarom het voor (de belangen van) [verweerder], die nu juist in [woonplaats] en aldus veel dichter bij Hengelo dan bij Enschede en Oldenzaal woont, “
essentieel” zou zijn om als extern waarnemer uitgerekend werkzaam te zijn in of vanuit de huisartsenposten in Enschede en Oldenzaal.
subonderdeel 6.2.4is het
“essentieel”-oordeel ook onbegrijpelijk voor zover het berust op hetgeen subonderdeel 6.3 vermeldt.
onderbouwing ter zake” van de stelling van HDT-Oost dat [verweerder] in heel Nederland kan waarnemen (memorie van antwoord, onder 6.5) “
van theoretische aard”en in zoverre
“niet als voldoende te beschouwen”zou zijn, onbegrijpelijk is. Het subonderdeel wijst erop dat HDT-Oost heeft gesteld dat (i) [verweerder], niet zijnde praktijkhouder, überhaupt geen eigen patiënten heeft en overal waarnemingen kan doen, (ii) dat er alleen in Overijssel buiten HDT-Oost zes andere huisartsendienstenstructuren zijn, (iii) dat [verweerder] bovendien vanuit zijn woonplaats [woonplaats] ook waarnemingen kan doen bij huisartsenposten in (de Gelderse gemeenten) Zutphen of Apeldoorn (memorie van antwoord, onder 6.4), (iv) dat HDT-Oost ook waarnemers heeft uit Amsterdam, (v) dat [verweerder] waarnemingen kan verrichten voor de praktijk die de Studenten Gezondheidsdienst B.V. in Utrecht exploiteert, omdat [verweerder] daar tevens werkzaam is (memorie van antwoord, onder 6.5) en (vi) dat een huisarts in loondienst dan wel een huisarts die als opdrachtnemer voor andere huisartsen waarneemt, geen diensten aan patiënten aanbiedt en dat zo’n huisarts, voor zover hij diensten aanbiedt, dit doet aan huisartsen (die wel een eigen praktijk hebben) (pleitnotities in appel, onder 3). Gelet hierop valt niet in te zien waarom het bij deze stellingen van HDT-Oost zou gaan om (slechts) theoretische mogelijkheden, aldus het subonderdeel.
“immers”belang bij heeft om de onderhavige werkzaamheden, mede gezien zijn woonplaats te [woonplaats], uit te oefenen in de nabijheid van zijn werklocatie en
“derhalve”in het adherentiegebied van HDT-Oost.
“drie locaties”en
“huisartsenpost Hengelo”), rov. 4.11 (
“essentieel”), rov. 4.12 (
“Onder die omstandigheden”), rov. 4.15 (“
mede gelet op de unieke positie”) en rov. 4.16 (
“Al met al”). Anders dan het subonderdeel stelt, vitieert gegrondbevinding van de klacht echter niet de rov. 4.13 en 4.14 (hetgeen het subonderdeel overigens ook niet toelicht). Kort samengevat onderschrijf ik dat het hof van een misvatting met betrekking tot het adherentiegebied en de unieke positie van HDT-Oost is uitgegaan en dat deze misvatting doorwerkt in de essentiële betekenis die het hof, mede gelet op de woonplaats van [verweerder], aan diens toelating,
juisttot de waarneemregeling van HDT-Oost, heeft toegekend, alsmede in de consequenties die het hof aan die unieke positie van HDT-Oost en de voor [verweerder] essentiële betekenis van toelating,
juisttot de waarneemregeling van HDT-Oost, heeft verbonden (rov. 4.12:
“Onder die omstandigheden (…)”; rov. 4.15:
“(…) mede gelet op de unieke positie van HDT-Oost (...)”; rov. 4.16 (
“Al met al (…)”).
“essentieel”zou zijn voor [verweerder] onbegrijpelijk is. Er zijn immers alternatieve huisartsenposten waar [verweerder] ANW-diensten zou kunnen verrichten, terwijl - zoals HDT-Oost eveneens heeft gesteld (memorie van antwoord, onder 6.4) - de huisartsenposten Hengelo en Almelo zelfs dichter bij de woonplaats van [verweerder] zijn gelegen dan de huisartsenposten van HDT-Oost (zie ook onder 2.3 en 2.11). Overigens rijst de vraag waarom het voor [verweerder]
“essentieel”zou zijn dat hij eventuele ANW-diensten in de nabijheid van zijn woonplaats kan verrichten, nu HDT-Oost, naar zij heeft gesteld, ook waarnemers heeft die in Amsterdam woonachtig zijn. Nog minder valt in te zien waarom [verweerder] eventuele ANW-diensten slechts in de nabijheid van zijn werklocatie zou kunnen verrichten. Mogelijk verdienen ANW-diensten in de nabijheid van woonplaats en/of werklocatie de voorkeur, maar dat sluit (anders dan het door het hof als
“essentieel”benoemen van
“de betreffende faciliteit”in de nabijheid van woonplaats en/of werklocatie van [verweerder] suggereert [16] ) het elders verrichten van zulke diensten allerminst uit. Aan het argument van de nabijheid van de werklocatie komt bovendien ook daarom geen doorslaggevende betekenis toe, omdat [verweerder] volgens de stellingen van HDT-Oost (memorie van antwoord, onder 6.5) niet slechts te Enschede, maar ook te Utrecht als huisarts werkzaam is.
“van theoretische aard”zou zijn, is onbegrijpelijk, gelet op de door HDT-Oost in de memorie van antwoord, onder 6.4 en 6.5, genoemde, concrete alternatieven.
“onbestreden”zou hebben aangevoerd dat sedert 2011 van klachten over zijn functioneren geen sprake meer is geweest, onbegrijpelijk is, omdat HDT-Oost in eerste aanleg gedocumenteerd heeft gesteld (pleitnotities onder 2.11) dat de Klachtencommissie Huisartsenzorg Twente een melding aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft gedaan over het disfunctioneren van [verweerder] op het gebied van communicatie en bejegening en dat in het jaarverslag van de klachtencommissie staat dat zij voor het eerst in haar bestaan aan de Inspectie een melding heeft gedaan en de Inspectie daarbij dringend heeft geadviseerd om een onderzoek te starten naar het functioneren van [verweerder] om daarna, afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek, passende maatregelen te treffen.
toegestaan, dit oordeel in het licht van stellingen van HDT-Oost dat [verweerder] nooit als waarnemer bij HDT-Oost is toegelaten (memorie van antwoord, onder 3.13 en 7.1) onbegrijpelijk is.
“(n)iet gebleken is dat er, na de klacht van een patiënte van de praktijk op de campus met betrekking tot het handelen van de huisarts op 6 januari 2011, nog nieuwe klachten tegen de huisarts zijn ingediend.”Deze passage betreft echter slechts bij de klachtencommissie ingediende klachten, terwijl zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom klachten die op andere wijze worden geuit (zoals negatieve vermeldingen op de website “Zorgkaart Nederland”)
a prioriniet relevant zouden zijn bij de beantwoording van de vraag of HDT-Oost al dan niet vertrouwen behoorde te stellen in [verweerder] als extern waarnemer.
“die”hierin vermelde
“omstandigheden”de verantwoordelijkheid van HDT-Oost op grond van de Kwaliteitswet voor een veilige en verantwoorde zorg, mede gezien de in deze rov. 4.13 vermelde expliciete afweging van het CTG, onvoldoende rechtvaardiging voor handhaving van de non-acceptatie van [verweerder] als waarnemer zou vormen en dat HDT-Oost de weegschaal ten gunste van [verweerder] zou hebben moeten laten doorslaan. Immers, voor zover het hof doelt op de omstandigheden als bedoeld/vermeld in de eerste alinea van rov. 4.13 volgt of kan uit deze omstandigheden niet, laat staan zonder méér, volgen dat sprake zou zijn van die onvoldoende rechtvaardiging en - kort gezegd - het door HDT-Oost op die wijze moeten doen doorslaan van die weegschaal, reeds gezien hetgeen waarover de vorige en de volgende onderdelen klagen, aldus het subonderdeel.
rechtvaardiging” zou moeten geven voor het niet honoreren van het betreffende verzoek om een gunst van een derde partij als [verweerder] respectievelijk het niet accepteren van een verzoek om als extern waarnemer vanuit de huisartsenposten van deze rechtspersoon acute zorg te mogen verrichten. Het hof heeft hiermee volgens het subonderdeel miskend, niet alleen dat men niet gehouden is om een ander desgevraagd een gunst te verlenen, maar ook dat de weigering om dit niet te doen niet getoetst mag worden op de indringende wijze zoals het hof in casu heeft gedaan.
“onbestreden aangevoerd”zou hebben dat HDT-Oost tevens heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, onbegrijpelijk is. Het subonderdeel wijst in dit verband op diverse volgens het subonderdeel door HDT-Oost in de memorie van antwoord onder 4.6 en 4.7 aangevoerde essentiële stellingen, waaronder met name de stelling dat [betrokkene 2] (anders dan [verweerder]) praktijkhouder is en lid van HDT-Oost, waardoor daarom al de vergelijking tussen [verweerder] en [betrokkene 2] niet opgaat.
Deze overweging van HDT-Oost” zich niet zou laten rijmen met haar beroep op de kwaliteit van zorg, door haar aan de handhaving van de non-acceptatie van [verweerder] ten grondslag gelegd, onbegrijpelijk is. Immers deze stellingen zijn volgens het subonderdeel niet anders te verstaan dan dat bij de door HDT-Oost te maken afweging van belang is dat [betrokkene 2] huisarts is met een
eigenpraktijk en
reeds lidis van HDT-Oost en dat [verweerder], huisarts zonder eigen praktijk, nu eenmaal géén lid is van HDT-Oost en dat hij geaccepteerd wil worden als
extern waarnemer. Het hof heeft miskend, nog steeds volgens het subonderdeel, dat het voor een organisatie als HDT-Oost die geconfronteerd wordt met een verzoek om toelating van een derde die (dus) überhaupt géén lid is van de coöperatie en die als huisarts zonder eigen praktijk ook geen lid kan worden, bij de afweging of dit verzoek al dan niet dient te worden ingewilligd nu eenmaal van groot belang is of zij (alleszins begrijpelijke) gerede twijfel heeft of deze derde de vereiste kwaliteit kan leveren, en dat het (enkele) gegeven dat een huisarts met eigen praktijk die
reeds lid is van deze organisatiedezelfde tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd heeft gekregen als die derde, niet, laat staan reeds op zichzelf, prohibitief hoeft te zijn om dat verzoek af te wijzen. Zoals HDT-Oost bovendien heeft gesteld (pleitnotities in appel onder 8) mag een onderneming in een reguliere sollicitatieprocedure kiezen wie de meest geschikte kandidaat is, heeft zij (HDT-Oost) ervoor gekozen om te selecteren aan de hand van de Regeling acceptatie waarnemers en is zij hierin ook niet uniek. Derhalve is dit
“niet te rijmen”-oordeel onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd, aldus het subonderdeel.
onbestredenzou zijn aangevoerd dat HDT-Oost in strijd met het gelijkheidsbeginsel zou hebben gehandeld, is inderdaad onbegrijpelijk, nu HDT-Oost heeft betwist dat van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen sprake zou zijn en zich daartoe in het bijzonder (in de woorden van het hof in diezelfde rechtsoverweging) op een verschil in positie tussen de beide betrokkenen heeft beroepen. De klacht van de subonderdelen 8.1 en 8.2 is derhalve gegrond.
subonderdeel 9.1is onjuist en/of ontoereikend gemotiveerd ’s hofs beslissing in rov. 4.15 dat de hierin vermelde Regeling acceptatie waarnemers het hof niet tot een ander oordeel leidt, reeds omdat het hof niet, laat staan toereikend, heeft gerespondeerd op hetgeen te dezen door HDT-Oost in eerste aanleg is gesteld blijkens rov. 5.8 van het in de eerste aanleg van dit geding gewezen vonnis van de voorzieningenrechter, namelijk dat zo’n regeling voor de toelating van waarnemers tegenwoordig
landelijk gebruikelijkis. Het hof heeft volgens het subonderdeel (ook) hier de positieve devolutieve werking van het appel miskend, waarbij van belang is dat [verweerder] niet gegriefd heeft tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat HDT-Oost zulks gesteld heeft, zodat de juistheid van dit oordeel in appel uitgangspunt is. Heeft het hof geoordeeld dat [verweerder] daartegen wel gegriefd zou hebben, dan is dat onbegrijpelijk, met name gezien hetgeen door [verweerder] te berde wordt gebracht in zijn memorie van grieven (met name onder 59-66), want dit laat zich niet anders verstaan dan dat [verweerder]
niettegen dit oordeel als zodanig heeft gegriefd.
subonderdeel 9.3is de bestreden beslissing voorts (ook) daarom onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd, omdat het hof niet heeft gerespondeerd op de essentiële stellingen van HDT-Oost dat die regeling een codificatie is van een regeling die reeds eerder werd gehanteerd (memorie van antwoord, onder 5.1) en dat het enkele feit dat deze regeling schriftelijk is ingevoerd nadat [verweerder] zijn litigieuze verzoek had gedaan nog niet zonder meer impliceert dat de toelating van [verweerder] niet getoetst zou kunnen worden aan de hand van de in de regeling opgenomen maatstaven (memorie van antwoord, onder 5.2).
“unieke positie”die HDT-Oost zou hebben en het feit dat [verweerder] géén en [betrokkene 2] wel ANW-diensten op
“de huisartsenpost”mag doen.
“mede gelet op de unieke positie van HDT-Oost”) en van de subonderdelen 8.1-8.3 (rov. 4.15, laatste twee zinnen).