5. Onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven, daaronder begrepen het in kennis stellen van de wederuitvoer, in de zin van de verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douaneboek (PbEG L 302) of het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaar-, voer- of luchtvaartuig aanwezig hebben van die middelen, of van die voorwerpen of goederen.”
4.5. Zoals blijkt uit de hierboven onder 3.2 aangehaalde nadere bewijsoverwegingen, heeft het hof de betrokkenheid van de verdachte als medepleger bij de invoer en uitvoer van de in de tenlastelegging genoemde cocaïne in de kern afgeleid uit de omstandigheden:
(i) dat de verdachte op 16 december 2013 op de luchthaven Schiphol is aangehouden in het bezit van een geldbedrag van € 40.655,- en zeven mobiele telefoons en dat met één van deze mobiele telefoons tussen 3 december 2013 en 15 december 2013 onder de profielnaam ‘[C]’ pinggesprekken zijn gevoerd met gesprekspartners die gebruikmaakten van de profielnamen ‘[D]’ en ‘[E]’;
(ii) dat verschillende gevoerde pinggesprekken op 3, 4 en 5 december 2013 betrekking hadden op een scheepslading met nr. BL Booking [003] die zich in een container op de binnenplaats van een bedrijf bevond, dat de genoemde scheepslading volgens informatie van het Douane Informatie Centrum deel heeft uitgemaakt van een zending die op 30 november 2013 vanuit Brazilië via het Nederlandse territoriale gedeelte van de Noordzee en de Westerschelde naar Antwerpen (België) is verscheept en dat de container met de scheepslading met nr. BL Booking [003] op 3 december 2013 is opgehaald door het Antwerpse bedrijf [B] en op 5 december 2013 bij het lossen van deze container op het omheinde terrein van het betreffende bedrijf vijf sporttassen met een totale hoeveelheid van 139,7 kilogram cocaïne zijn aangetroffen;
(iii) dat in het licht van de inhoud van de eigen verklaringen van de verdachte en bij gebreke van concrete aanwijzingen van het tegendeel kan worden aangenomen dat het de verdachte is geweest die tussen 3 december 2013 en 15 december 2013 onder de profielnaam ‘[C]’ pinggesprekken met betrekking tot de scheepslading met nr. BL Booking [003] heeft gevoerd en dat het gelet op de inhoud van de genoemde pinggesprekken en de aard van de goederen die op 5 december 2013 in de container op het terrein van het bedrijf [B] in Antwerpen zijn aangetroffen niet anders kan dan dat de verdachte en zijn mededaders wisten dat de op 30 november 2013 over Nederlands water verscheepte zending cocaïne bevatte; en
(iv) dat er vanwege de hoeveelheid van de aangetroffen cocaïne, de wijze waarop de cocaïne vanuit Brazilië naar België is getransporteerd en de inhoud van de gevoerde pinggesprekken van uit moet worden gegaan dat meerdere personen een wezenlijke bijdrage aan het binnen en weer buiten Nederland brengen van de cocaïne hebben geleverd en dat de rol van de verdachte blijkens de inhoud van de pinggesprekken bestond uit het veiligstellen van de cocaïne ten behoeve van verdere vervoer en/of de verspreiding daarvan.
4.6. Uit de tekst van art. 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met art. 1, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet volgt dat als strafbare vormen van het invoeren c.q. uitvoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen c.q. buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer of voorafgaande aan de feitelijke uitvoer bijvoorbeeld het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden van verdovende middelen. In dit verband pleegt te worden gesproken van de ‘verlengde invoer’ of de ‘verlengde uitvoer’ van verdovende middelen.
4.7. Met betrekking tot de concrete rol van de verdachte bij de tenlastegelegde invoer en uitvoer van cocaïne heeft het hof in het bestreden arrest overwogen dat deze bestond in het veiligstellen en/of verder verspreiden van de cocaïne na aankomst in Antwerpen. Het betreft hier dus gedragingen van de verdachte die hebben moeten plaatsvinden op enig moment nadat de cocaïne al weer uit Nederland was uitgevoerd (30 november 2013). Aangezien het bij de genoemde verlengde uitvoer van verdovende middelen blijkens de tekst van art. 1, vijfde lid, van de Opiumwet bij uitsluiting gaat om gedragingen die aan het buiten Nederland brengen van verdovende middelen zelf voorafgaan of daar min of meer mee samenvallen, wordt in de schriftuur terecht opgemerkt dat de door het hof genoemde gedragingen van het veiligstellen en/of verder verspreiden van de cocaïne in België niet kunnen worden aangemerkt als gedragingen die strekken tot het buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen. Dat de betreffende gedragingen in casu geen onderdeel kunnen vormen van een (verlengde) uitvoer van verdovende middelen uit Nederland, kan overigens ook reeds worden afgeleid uit het feit dat deze uitvoer uiteindelijk niet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, terwijl de invoer en uitvoer van cocaïne wel in voltooide vorm zijn tenlastegelegd en kennelijk betrekking hebben op de in- en uitvoer naar en van Nederland die tijdens de verscheping voorafgaand aan de aankomst in de haven in Antwerpen heeft plaatsgevonden.
4.8. De vraag is vervolgens of het hof uit de in de bewijsmiddelen besloten liggende gedragingen van de verdachte dan wellicht op meer indirecte wijze heeft kunnen afleiden dat de verdachte bij de tenlastegelegde invoer en uitvoer van cocaïne als medepleger betrokken is geweest. In dit verband geldt als uitgangspunt dat het bewijs van ‘medeplegen’ slechts dan kan worden aangenomen als de intellectuele en/of materiële bijdrage van een verdachte aan een tenlastegelegd feit van voldoende gewicht is en dat, wanneer de uit de bewijsmiddelen volgende gedragingen van de verdachte bijvoorbeeld in hoofdzaak na het betreffende tenlastegelegde feit zelf hebben plaatsgevonden, de rechter die tot een bewezenverklaring van medeplegen wil komen in zijn bewijsoverwegingen nauwkeurig dient te motiveren waarom hij een dergelijke bewezenverklaring gerechtvaardigd acht.In de onderhavige zaak heeft het hof ten aanzien van het medeplegen – afgezien van de overwegingen van het hof over de beoogde rol van de verdachte na aankomst van de cocaïne in Antwerpen – niet meer overwogen dan dat “[het] gelet op de hoeveelheid van de aangetroffen partij cocaïne, de wijze waarop de cocaïne vanuit Brazilië via de Nederlandse territoriale wateren naar België is getransporteerd en de inhoud van de tot het bewijs gebezigde pinggesprekken […] niet anders [kan] dan dat meerdere personen een wezenlijke bijdrage aan de in- en uitvoer van de cocaïne hebben geleverd”. Hoewel ik wel begrijp dat het hof er in zijn bewijsoverwegingen op heeft willen wijzen dat de beoogde rol van de verdachte na aankomst van de cocaïne in Antwerpen het aannemelijk maakt dat hij ook bij de algehele organisatie van het drugstransport vanuit Brazilië naar België – en daarmee ook bij de invoer en uitvoer van de cocaïne in Nederland – nauw betrokken is geweest, vind ik deze overwegingen in het licht van de hierboven aangehaalde bijzondere motiveringsplicht onvoldoende. Daarbij weegt voor mij mee, dat ik uit het arrest van het hof als geheel onvoldoende kan opmaken dat het hof heeft ingezien dat de gedragingen van de verdachte na aankomst van de cocaïne in Antwerpen geen deel uitmaken van het tenlastegelegde en naar mijn mening dus evenmin kan worden uitgesloten dat het hof bij zijn bewijsbeslissing van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan.
4.9. Het middel treft doel. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.