ECLI:NL:PHR:2017:1108

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
23 oktober 2017
Zaaknummer
15/05810
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • A.J. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en medeplegen van mishandeling met bewijs- en cassatieklachten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 december 2015 de verdachte veroordeeld voor mensenhandel, meermalen gepleegd, en medeplegen van mishandeling. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie heeft ingediend. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 juli 2017 geoordeeld dat de eerste twee middelen terecht zijn voorgesteld, maar dat de verbeterde lezing van de bewezenverklaring van feit 1 en feit 4 meer subsidiair de grondslag aan deze middelen doet vervallen. Het derde middel is gegrond, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft geen ambtshalve gronden aangetroffen die tot vernietiging van de uitspraak zouden moeten leiden.

De zaak betreft de verdachte die opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van een ander met een derde tegen betaling, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die ander zich door geweld of andere feitelijkheden beschikbaar stelde tot het plegen van die handelingen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren. Het hof heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.

De middelen van cassatie richtten zich onder andere tegen de veroordeling voor feit 4, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij in de periode van 1 september 2011 tot en met 6 september 2011 te Huizen met anderen de armen van het slachtoffer op haar rug heeft vastgebonden. Het hof heeft de verklaring van het slachtoffer als voldoende onderbouwd beschouwd, maar de bewijsvoering voor de periode en de betrokkenheid van anderen ontbrak. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring verbeterd gelezen, maar dit had geen invloed op de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde. De schending van de redelijke termijn in cassatie heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde straf.

Conclusie

Nr. 15/05810
Mr. A.J. Machielse
Zitting 4 juli 2017
Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 11 december 2015 voor 1: Mensenhandel, meermalen gepleegd, 2: Een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwingen dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, meermalen gepleegd,
en
Opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met een derde tegen betaling, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid beschikbaar stelt tot het plegen van die handelingen, meermalen gepleegd
en
Een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwingen dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen hem uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde te bevoordelen, meermalen gepleegd, en 4, meer subsidiair: Medeplegen van mishandeling, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. Voorts heeft het hof de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel keert zich tegen de veroordeling voor feit 4. Uit de gebezigde bewijsmiddelen is niet op te maken dat verdachte in de periode van 1 september 2011 tot en met 6 september 2011 te Huizen met anderen de armen van [slachtoffer 1] op haar rug heeft vastgebonden waardoor zij letsel heeft bekomen.
3.2. Het hof heeft als feit 4 meer subsidiair bewezenverklaard dat
"hij in de periode van 1 september 2011 tot en met 6 september 2011 te Huizen tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk mishandelend de armen van een persoon, te weten [slachtoffer 1] , op haar rug heeft vastgebonden waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen."
3.3. Over feit 4 heeft het hof in zijn arrest nog het volgende overwogen:
"Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat het onder 4 primair en 4 subsidiair niet wettig en overtuigend is bewezen en dat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 4 meer subsidiair betoogd dat de verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de getuigen in de door de rechtbank gebruikte getuigenverklaringen weliswaar letsel op de polsen bij het slachtoffer hebben gezien, maar dat de getuigen niet weten hoe zij aan dit letsel is gekomen en wie dit heeft veroorzaakt.
Anders dan de raadsvrouw acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 4 meer subsidiair -zoals hieronder in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ weergegeven- heeft begaan. Deze mishandeling ziet op het vastbinden op de rug van de armen van [slachtoffer 1] waardoor zij letsel heeft bekomen. De verklaring van [slachtoffer 1] over dit incident vindt op dit punt kwantitatief en kwalitatief voldoende ondersteuning in de waarnemingen en ondervindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] nu de aard van de geconstateerde verwondingen precies past in de beschrijving van [slachtoffer 1] met betrekking tot het vastbinden van haar polsen."
3.4. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij verdachte voor het eerst eind mei, juni 2011 heeft ontmoet. Verdachte wierp zich op als haar beschermer, waarvoor zij extra moest betalen (bewijsmiddel 2). Toen verdachte erbij kwam zat [slachtoffer 1] veel bij hem thuis ( [a-straat 1] te [plaats] ). Zij heeft sindsdien bijna alleen maar bij hem in de woning geslapen. Zij moest daar van verdachte het huishouden doen. Hij gebruikte geweld en bedreigde haar. Verdachte maakte ook wel haar armen vast met tie rips (bewijsmiddel 3, ZD06 Pagina AH 65). Hij bond haar dan vast aan de kachel naast zijn bed (bewijsmiddel 3, ZD06 Pagina AH 79). Bewijsmiddel 16 is een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 september 2011. Verbalisanten zagen op 8 september 2011 dat [slachtoffer 1] rode striemen onder aan beide polsen had die zij probeerde te verbergen. Zij vreesde voor haar veiligheid en wilde er niet over verklaren. Op 9 september 2011 heeft een verbalisant foto's gemaakt van de polsen met de huidverwondingen (bewijsmiddel 17). Volgens bewijsmiddel 23 zijn er tussen de gsm van verdachte en die van [slachtoffer 1] in de periode van 18 juli 2011 tot en met 9 september 2011 ruim 1400 telefonische contacten vastgesteld.
3.5. Dat verdachte [slachtoffer 1] met tie rips heeft vastgebonden en dat dit is gebeurd voor 9 september 2011 en in de woning van verdachte te [plaats] is af te leiden uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , die immers spreekt over het vastgebonden worden aan de kachel naast verdachtes bed. Omdat verdachte sinds mei/juni 2011 het slachtoffer volledig in zijn macht had en bijvoorbeeld de gebroeders [...] aan hem ondergeschikt waren heeft het hof kunnen afleiden dat de verwondingen die verbalisanten hebben geconstateerd het gevolg zijn geweest van het vastbinden met tie-rips door verdachte in zijn woning. Dat dit is geschied tezamen en in vereniging met anderen vindt echter geen steun in de bewijsmiddelen. Hetzelfde geldt voor de bewezenverklaarde periode. Duidelijk is wel dat de verwondingen op of voor 8 september 2011 zijn toegebracht, maar aan de gebezigde bewijsmiddelen zijn geen gegevens te ontlenen die de periode van 1 september 2011 tot en met 6 september 2011 determineren. De bewezenverklaring zou verbeterd gelezen kunnen worden, met weglating van de woorden "tezamen en in vereniging met anderen" en aansluitend bij de oorspronkelijke tijdsbepaling als "in de periode van 01 november 2010 tot en met 9 september 2011". Zo een verbeterde lezing is niet van invloed op de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde. [1] Overigens merk ik op dat het gewicht van dit strafbare feit in vergelijking met de ernst van de overige feiten waarvoor verdachte is veroordeeld niet imponeert.
Door verbeterde lezing komt de feitelijke grondslag aan de in het middel opgeworpen bezwaren te vervallen.
4.1. Het tweede middel keert zich tegen onderdelen van de bewezenverklaring feit 1. Niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte de minimale dagopbrengsten van [slachtoffer 2] heeft bepaald op € 1000, noch dat verdachte in de periode van 1 januari 2005 tot 10 september 2011 [slachtoffer 1] in [plaats] heeft gehuisvest.
4.2. De gebezigde bewijsmiddelen bieden geen grondslag voor het bewijs van het onderdeel van de bewezenverklaring dat verdachte "de minimale dagopbrengsten van die [slachtoffer 2] heeft bepaald, minimaal 1000 euro". De bewezenverklaring kan met weglating van dit onderdeel worden gelezen. De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten worden door zo een verbeterde lezing niet aangetast, nu deze omstandigheid slechts een ondergeschikte onderdeel is van de veelheid aan gewelddadigheden, bedreigingen, en terreur waaraan verdachte [slachtoffer 2] heeft onderworpen.
Door de bewezenverklaring van feit 1 te lezen zonder de hiervoor aangehaalde zinsnede komt de grondslag aan het tweede middel in zoverre te ontvallen.
4.3. Met betrekking tot de plaats waar aangeefster [slachtoffer 1] heeft verbleven in de periode dat verdachte haar in zijn macht had heeft zij in bewijsmiddel 3 (ZD06 AH 63 en 64) verklaard dat, nadat verdachte erbij is gekomen, zij bijna alleen maar bij hem heeft geslapen in zijn huis, waar zij het huishouden moest doen. Daaruit heeft het hof kunnen afleiden dat verdachte aangeefster heeft gehuisvest. Dat aangeefster ook nog beschikte over eigen woonruimte doet hieraan niet af.
5.1. Het derde middel klaagt over schending van de redelijke termijn in cassatie. Op 17 december 2015 is het cassatieberoep ingesteld. De aanvulling op het verkort arrest is pas op 21 december 2016 door de voorzitter ondertekend, waardoor het dossier niet binnen de door de Hoge Raad op zes maanden gestelde termijn maar eerst op 22 december 2016 is ingezonden.
5.2. De in de schriftuur genoemde data zijn correct. Tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van het dossier ter griffie van de Raad zijn één jaar en vijf dagen verstreken. Nu verdachte voorlopig gehecht was is de door de Hoge Raad op zes maanden gestelde inzendtermijn met zes maanden en vijf dagen overschreden. Deze schending van de redelijke termijn moeten leiden tot een vermindering van de opgelegde straf.
6. De middelen 1 en 2 zijn terecht voorgesteld maar door verbeterde lezing van de bewezenverklaring van feit 1 en feit 4 meer subsidiair komt de grondslag aan deze middelen te vervallen. Ook de kwalificatie van feit 4 meer subsidiair zal dan moeten worden aangepast. Het derde middel is gegrond, hetgeen tot een vermindering van de opgelegde straf behoort te leiden. Ambtshalve heb ik overigens geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.HR 13 november 2012, ECLI: 2012:LJNBX0806; HR 25 maart 2014, ECLI:2014:695; HR 7 juni 2016, NJ 2016, 430 m.nt. van Kempen (voetnoot 49); HR 20 december 2016, ECLI:2016:2916.