ECLI:NL:PHR:2017:1272

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
16/01167
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • A.J. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sociale zekerheidsfraude en de berekening van het benadelingsbedrag in het kader van de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude

In deze zaak gaat het om sociale zekerheidsfraude waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat heeft geleid tot een onterecht ontvangen uitkering. Het gerechtshof Den Haag bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 100 uur. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij de advocaat twee middelen van cassatie heeft ingediend. De kern van de zaak draait om de vraag of het benadelingsbedrag moet worden berekend op basis van bruto of netto bedragen, in het kader van de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, omdat het benadelingsbedrag verkeerd is berekend. De Hoge Raad oordeelt dat de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude het nadeel definieert als het brutobedrag dat ten onrechte is ontvangen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug voor verdere behandeling. De zaak roept belangrijke vragen op over de interpretatie van de Aanwijzing en de criteria voor strafvervolging in gevallen van sociale zekerheidsfraude.

Conclusie

Nr. 16/01167
Mr. A.J. Machielse
Zitting 4 juli 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het gerechtshof Den Haag heeft op 26 februari 2016 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2015, waarbij verdachte voor: in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de hoogte of de duur van een verstrekking of tegemoetkoming, is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 100 uur, bevestigd.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. E. Tamas, advocaat te Den Haag, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof, door het vonnis van de rechtbank te bevestigen, ten onrechte heeft geoordeeld dat het OM ontvankelijk is in de vervolging. In eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat het benadelingsbedrag verkeerd berekend is en dat, uitgaande van het nettobedrag, volgens de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude verdachte erop mocht rekenen niet strafrechtelijk te worden vervolgd.
3.2. In het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank is bewezenverklaard dat
"zij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 juni 2013 althans in enig(e) tijdvak(ken) in die periode(n) te Gouda, in elk geval in Nederland, meermalen, (telkens) in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en), te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en artikel 17 van de Wet werk en bijstand opgelegde verplichtingen opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken;
immers heeft zij, verdachte, (telkens) opzettelijk nagelaten de Dienst Arbeid en Inkomen van de gemeente Gouda (volledig) te melden dat zij, verdachte: samenwoonde en duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde met een ander (te weten: [betrokkene]) op het adres [a-straat 1] te Gouda, zulks terwijl dit feit heeft gestrekt tot bevoordeling van haarzelf of een ander, terwijl zij, verdachte (telkens) wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking en tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of Wet werk en bijstand, en voor de hoogte en/of duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming."
3.3. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de advocaat het volgende aangevoerd:
"In de Aanwijzing Sociale zekerheidsfraude zijn er vanaf 1 januari 2013 twee categorieën van benadeling, te weten de benadeling boven de € 50.000 en onder de € 50.000. Boven de € 50.000 vindt strafvervolging plaats. Het benadelingsbedrag is in deze zaak verkeerd berekend. Ook is er artikel 18a van de Participatiewet die de Bijstandswet vervangt. De benadeling is de hoogte van de ontvangen uitkering. Dat is een nettobedrag. Als je kijkt naar de periode van de tenlastelegging komt het bedrag op € 47.988. Als je kijkt naar de periode vanaf 2004 kom ik op € 40.201. Waarom heeft er in dit geval vervolging plaats gevonden? Dat kan alleen als er bijzondere omstandigheden zijn, maar die zijn er niet."
De rechtbank heeft dit verweer verworpen en daartoe het volgende overwogen:
"Ook het verweer dat, gelet op de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude”, niet tot vervolging had mogen worden over gegaan omdat het benadelingsbedrag te laag was wordt verworpen. Uit het dossier blijkt immers dat een benadelingsbedrag is berekend van € 163.362,08. Nu dit bedrag ruim boven de € 50.000,- is, mocht het openbaar ministerie beslissen om tot vervolging over te gaan, waarbij de rechtbank overweegt dat blijkens de “Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude” bij de bepaling van dit benadelingsbedrag dient te worden uitgegaan van het bruto bedrag."
Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van verdachte gesteld dat pas vanaf een netto benadelingsbedrag van € 50.000 een strafvervolging mag plaatsvinden en dat uit het dossier niet valt te reconstrueren hoe het benadelingsbedrag is berekend.
3.4. De Aanwijzing sociale zekerheidsfraude die geldt met ingang van 1 april 2016 (Stcrt. 2016, 12609) onderscheidt zaken waarin het nadeel kleiner is dan € 50.000, welke gevallen bestuursrechtelijk worden afgedaan, en zaken waarin het nadeel groter is, die in beginsel strafrechtelijk worden afgehandeld. 'Nadeel' wordt gedefinieerd als het bruto bedrag dat ten onrechte ten laste van de uitvoerende instantie(s) is gekomen.
Van 1 oktober 2004 tot 1 januari 2009 gold de vorige Aanwijzing sociale zekerheidsfraude (Stcrt. 2004, 170). Ook in deze Aanwijzing werd het nadeel gedefinieerd als "het bruto bedrag dat ten onrechte ten laste van de uitvoerende instantie(s) is gekomen". Deze Aanwijzing legde de grens voor strafrechtelijke sanctionering bij een nadeel van € 6000 (tot 1 januari 2002 ƒ 12.000). De grens van ƒ 12.000 werd al gehanteerd met ingang van 1 april 2000. [1]
3.5. In de schriftuur wordt nog verwezen naar HR 1 juli 2008, NJ 2008, 411, waarin de Hoge Raad volgens de steller van het middel zou hebben bepaald dat bij de berekening van het benadelingsbedrag van netto bedragen dient te worden uitgegaan, maar in dat arrest heeft Uw Raad verwezen naar de conclusie, waarin op niet mis te verstane wijze wordt uiteengezet dat de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude het nadeel definieert naar het brutobedrag.
3.6. De steller van het middel gaat dus uit van een manifest onjuiste uitleg van het begrip 'nadeel' in de vervolgingsrichtlijnen.
Dit middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof niet heeft gereageerd op een verweer van de advocaat over het waterverbruik van de verdachte in de tenlastegelegde periode. Verwezen wordt naar de volgende uitlatingen van de advocaat:
“Tot slot kan er naar de mening van de verdediging zonder dat er onderzoek is gedaan naar het waterverbruik bij de medeverdachte [betrokkene] geen waarde worden gehecht aan het vastgestelde verminderde waterverbruik op het GBA-adres van mijn cliënt.”
4.2. De rechtbank heeft in haar bewijsoverwegingen gereleveerd dat volgens de waterleverancier een eenpersoons huishouden gemiddeld 35 m³ per jaar aan water verbruikt en dat op het inschrijvingsadres van verdachte het gemeten waterverbruik per jaar opvallend lager was:
"2002- 2003: 20 m3
2003 - 2004: 6 m3
2004 - 2005: 10 m3
2005 - 2006: 4 m3
2006 - 2007: 4 m3
2007 - 2008: 2 m3
2008 - 2009: 3 m3
2009 - 2010: 2 m3
2010 - 2011: 6 m3
2011 - 2012: 3 m3".
4.3. Het hof heeft op de uitlating van de advocaat niet gereageerd en hoefde dat mijns inziens ook niet te doen. Wil er immers sprake zijn van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat noopt tot een bijzondere motivering van de rechter die daarvan afwijkt, dan moet dat standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren te worden gebracht. Wat de relevantie is van het waterverbruik in de woning van [betrokkene] heeft de advocaat van verdachte niet duidelijk gemaakt. Het hof heeft daarom in dit onderdeel van hetgeen de advocaat naar voren heeft gebracht niet een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van het tweede lid van artikel 359 Sv behoeven te zien. [2]
Het middel faalt.
5. Naar mijn mening rechtvaardigen de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
6. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO niet-ontvankelijk zal verklaren.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1999/2000, 26411, nr. 7, p. 3.
2.HR 18 april 2006, ECLI:2006:LJN AV2377.