ECLI:NL:PHR:2017:145

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
16/00013
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht inzake hennepverkoop en -vervoer in de uitoefening van een beroep of bedrijf

In deze zaak gaat het om de verdachte die op 9 november 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft in de uitoefening van een beroep of bedrijf hennep verkocht, afgeleverd en voorhanden gehad. De Hoge Raad behandelt de cassatieverzoeken van de verdachte, die door zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt, zijn ingediend. De eerste klacht betreft de motivering van de bewezenverklaring van het eerste feit, waarbij de verdediging aanvoert dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte hennep aan een ander heeft verkocht of afgeleverd. De Hoge Raad oordeelt dat de bewijsvoering van het hof voldoende is en dat het eerste middel faalt.

De tweede klacht richt zich op de bewezenverklaring van het tweede feit, waarbij de verdediging stelt dat het hof de verwerping van het verweer niet toereikend heeft gemotiveerd. De Hoge Raad stelt vast dat het hof de bewijsmiddelen correct heeft geïnterpreteerd en dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hennep niet voor zijn coffeeshop bestemd was. Ook het tweede middel faalt. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, en er zijn geen gronden gevonden voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad bevestigt de veroordeling van de verdachte.

Conclusie

Nr. 16/00013
Zitting: 24 januari 2017
Mr. E.J. Hofstee
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is bij arrest van 9 november 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens 1. “medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” [1] en 2. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
2. Er bestaat samenhang met twaalf andere zaken. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het
eerste middelkeert zich met een motiveringsklacht tegen de bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde.
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 4 november 2012 in Nederland, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, hennep opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan een ander, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
6. Volgens de steller van het middel kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet (zonder meer) worden afgeleid dat de verdachte aan een ander hennep heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt.
7. Vooreerst stel ik vast dat het middel zich niet richt tegen het bewezenverklaarde “vervoeren”.
8. Uit ’s hofs bewijsvoering kan zonder meer worden afgeleid dat de verdachte van [betrokkene 8] hennep kocht en aan [betrokkene 8] hennep verkocht. [2] Dat het volgens de steller van het middel “niet bijster logisch is dat verdachte hennep koopt maar ook verkoopt aan dezelfde persoon, [betrokkene 8] ” nu dit immers neerkomt op “water naar de zee dragen”, kan daaraan niet afdoen. Bovendien hoeft het kopen van en verkopen aan dezelfde persoon niet onlogisch te zijn. Goed denkbaar is dat vrienden elkaar over en weer “een beetje helpen” zodat de geholpene “alweer een beetje gered” is. [3] Zo kan het zijn dat [betrokkene 8] (als leverancier) meer afnemers heeft en plotseling wat krap bij voorraad komt te zitten, en de verdachte deze [betrokkene 8] te hulp schiet indien hij zelf op dat moment nog over voldoende voorraad beschikt.
9. Het eerste middel faalt.
10. Het
tweede middelklaagt in het licht van een ter terechtzitting gevoerd verweer over de bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde.
11. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 5 november 2012 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7013,8 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
12. Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt verworpen:
“Onder medeverdachte [betrokkene 9] is op 5 november 2012 ruim 7 kilo hennep aangetroffen.
Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat medeverdachte [betrokkene 9] voor hem werkte en hennep ophaalde ten behoeve van verdachtes coffeeshop. Verdachte heeft echter ontkend dat de aangetroffen 7 kilo hennep voor zijn coffeeshop bestemd was, omdat hij daar niets van af wist.
[betrokkene 8] heeft als getuige verklaard dat hij partijen hennep leverde aan verdachte en dat deze hennep werd opgehaald door onder meer medeverdachte [betrokkene 9] . Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 9] de hennep heeft opgehaald met een voertuig dat in eigendom toebehoorde aan de coffeeshop van verdachte. Gelet hierop en op de verklaring van verdachte dat [betrokkene 9] hennep voor hem ophaalde, acht het hof bewezen dat ook deze 7 kilo bestemd was voor (de coffeeshop van) verdachte. Dat deze partij voor een ander dan verdachte bestemd was en verdachte niet van die 7 kilo op de hoogte was is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.”
13. Mede gezien de inhoud van de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen, heeft het hof de verwerping van het verweer toereikend gemotiveerd. Ook getuigt het bestreden oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting, nu het hof, anders dan de steller van het middel meent, de verdachte niet in feite de bewijslast heeft opgedragen van zijn eigen onschuld. Het hof heeft immers op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld, en kunnen vaststellen, dat [betrokkene 9] de bedoelde 7 kilo hennep voor de verdachte heeft opgehaald bij [betrokkene 8] . Ik hoef daarvoor alleen maar te wijzen op hetgeen de verdachte zelf – met betrekking tot feit 2 – op de terechtzitting van het hof van 19 augustus 2015 heeft verklaard (bewijsmiddel 1):
“Feit 2.[betrokkene 9] werkte voor mij. Hij haalde voor mij hennep op ten behoeve van mijn coffeeshop ‘t Rotterdammetje. Hij deed dus mijn achterdeur.”
Dit wordt bevestigd door [betrokkene 8] (bewijsmiddel 3):
“Ik heb zeker partijtjes weed verkocht aan [verdachte] die door [betrokkene 9] werden opgehaald.”
Op 5 november 2012 wordt door de verbalisanten waargenomen dat [betrokkene 9] met een Mercedes type Vito, waarop de naam van coffeeshop [B] stond, het terrein van het woonwagenkamp in Zwolle opreed, daar naar de woonwagen van [betrokkene 8] liep en deze woning weer verliet met een donkere tas/zak (bewijsmiddel 4). Even later werd [betrokkene 9] aangehouden en bleek in de Mercedes Vito een tas met ruim 7 kilo hennep te liggen (bewijsmiddelen 5 en 6).
14. Ook het tweede middel faalt.
15. Beide middelen falen en kunnen beide worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Over de combinatie in de uitoefening van een beroep of bedrijf en het meermalen plegen wordt in cassatie niet geklaagd. De Hoge Raad zou, indien daarop een klacht betrekking had gehad, de kwalificatie hebben verbeterd; zie HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1303.
2.Kopen is op zichzelf geen gedraging die strafbaar is gesteld in art. 3 onder B van de Opiumwet.
3.Zoals [betrokkene 8] in een tapgesprek van 29 mei 2012 tegen de verdachte zegt (bewijsmiddel 2).