ECLI:NL:PHR:2017:1524

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
16/05281
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • W.H. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest wegens ontbrekende bewijsmiddelen in cassatieprocedure

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder het vervalsen van een reisdocument en valsheid in geschrift. De verdachte had cassatie ingesteld en zijn advocaat, mr. C.A. Lucardie, had vijf middelen van cassatie voorgesteld. Het vijfde middel betrof de stelling dat de aanvulling van bewijsmiddelen ontbrak, waardoor het arrest niet in stand kon blijven.

De Hoge Raad constateerde dat het hof een verkort arrest had gewezen en dat volgens de wet een dergelijk arrest in geval van cassatie aangevuld moet worden met bewijsmiddelen. Echter, het strafdossier was vernietigd en het was niet mogelijk om de ontbrekende bewijsmiddelen aan te leveren. Dit leidde tot de conclusie dat het verkorte arrest niet voldeed aan de wettelijke vereisten, wat op straffe van nietigheid was voorgeschreven.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde en dat de overige middelen buiten bespreking konden blijven. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het bestreden arrest diende te worden vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het hof voor herbehandeling. De Hoge Raad besloot niet zelf te oordelen, omdat er mogelijk nog bewijsstukken boven water konden komen.

Conclusie

Nr. 16/05281
Zitting: 19 december 2017
Mr. W.H. Vellinga
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 27 oktober 2006 door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1 eerste cumulatief/alternatief “medeplegen van een reisdocument vervalsen, meermalen gepleegd”, 2 eerste cumulatief/alternatief “medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en 3 “deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, een geldboete van € 2.500,00 subsidiair dertig dagen vervangende hechtenis en verbeurdverklaring respectievelijk onttrekking aan het verkeer van enige goederen als in het arrest vermeld.
Namens de verdachte heeft mr. C.A. Lucardie, advocaat te 's-Gravenhage, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
Doelmatigheidshalve bespreek ik eerst het vijfde middel.
Het
vijfde middelhoudt in dat de aanvulling bewijsmiddelen ontbreekt en daarom het arrest niet in stand kan blijven.
Bij brief van 14 juli 2017 heeft verdachtes raadsvrouw zich overeenkomstig art. 4.8.2. van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden 2017 gericht tot de rolraadsheer met het verzoek de processtukken te doen aanvullen met de bij de processtukken ontbrekende Aanvulling bewijsmiddelen.
In het onderhavige geval heeft het hof een verkort arrest gewezen in de in art. 138b Sv bedoelde zin. Ingevolge het bepaalde in art. 415 lid 1 Sv wordt een verkort arrest in geval van beroep in cassatie aangevuld met bewijsmiddelen, in afwijking van het bepaalde in art. 365a lid 2 Sv ook wanneer het rechtsmiddel is aangewend meer dan drie maanden na de uitspraak.
Bij brief van 18 mei 2017 heeft [betrokkene 1], senior secretaris bij het Gerechtshof Den Haag, in een begeleidende brief bij het procesdossier aan de strafgriffie van de Hoge Raad laten weten dat het strafdossier in de onderhavige zaak, voor zover de inhoud daarvan zich bevond in zes verhuisdozen, blijkens een aantekening van een (voormalig) medewerker van het Openbaar Ministerie, [betrokkene 2], in het digitale zaaksysteem NIAS, inmiddels is vernietigd, alsmede dat navraag bij het Openbaar Ministerie geen andere conclusie opleverde. Gelet daarop, aldus [betrokkene 1], is het niet meer mogelijk een bewijsmiddelenbijlage bij het onderhavige arrest te maken.
Kennelijk heeft men bij de vernietiging van de zich in de dozen bevindende processtukken niet onder ogen gezien dat het arrest in de onderhavige zaak nog niet onherroepelijk was geworden.
Bij gebreke van een Aanvulling bewijsmiddelen voldoet het verkorte arrest niet aan het bepaalde in art. 359 lid 2 Sv. Aangezien het bepaalde in dit voorschrift is voorgeschreven op straffe van nietigheid (art. 359 lid 8 Sv) kan het bestreden arrest niet in stand blijven.
Het middel slaagt.
Het voorgaande betekent dat de overige middelen buiten bespreking kunnen blijven.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
Omdat niet op voorhand valt uit te sluiten dat alsnog bewijsstukken boven water komen, lijkt het mij niet aangewezen dat de Hoge Raad de zaak zelf afdoet.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG