Nr. 16/00667
Zitting: 10 januari 2017
Mr. F.W. Bleichrodt
Conclusie inzake:
[verdachte]
Bij arrest van 19 november 2015 heeft het gerechtshof Amsterdam de verdachte wegens 1. “medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd, en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod” en 4. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
De onderhavige zaak hangt samen met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (15/05968) en [medeverdachte 3] (15/04918), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
Namens de verdachte heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, negen middelen van cassatie voorgesteld. Bij aanvullende schriftuur heeft de raadsman de middelen één tot en met vier, zes, zeven en negen ingetrokken en een nadere toelichting gegeven op de middelen vijf en acht.
Het
vijfde middelbehelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen niet kan volgen uit de bewijsvoering. Het
achtste middelbevat de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie niet kan volgen uit de bewijsvoering. De middelen zijn in de schriftuur gezamenlijk toegelicht. Ook ik zal de middelen gezamenlijk bespreken.
Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 1 en 4 bewezen verklaard dat:
“feit 1:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 28 november 2011 te Beverwijk tezamen en in vereniging met anderen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] te Beverwijk een groot aantal hennepplanten,
en
hij op 28 november 2011 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad in zijn woning in Amsterdam henneptoppen;
(…)
feit 4:
hij in de periode van 1 april 2008 tot en met 25 februari 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (bestaande uit [medeverdachte 3], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [medeverdachte 1]) die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig telen van een grote hoeveelheid hennep en/of het verkopen van een grote hoeveelheid hennep.”
6. Ik begrijp de middelen aldus, dat daarin niet wordt geklaagd over de aanvang van de bewezen verklaarde periode, maar over het bewijs van de periode, voor zover deze overeenkomt met die van het verblijf van de verdachte in Brazilië.
7. De raadsman heeft in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat de verdachte tijdens de ten laste gelegde periode meer dan eens gedurende langere tijd in Brazilië is geweest, zodat geen sprake kan zijn van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.Het hof heeft op het door de raadsman aangevoerde gerespondeerd door te overwegen dat het wil aannemen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode enige tijd naar Brazilië is geweest (en dat er autobanden in de loods in Beverwijk opgeslagen hebben gelegen), maar dat dit er niet aan afdoet dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachten, waarbij zijn bijdrage aan het delict van voldoende gewicht was. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de containers waarin hennep werd geteeld als ‘kweekhokken’ heeft ingericht, in de hennepstekkenkwekerij heeft geïnvesteerd, hennep daaruit heeft verkocht en mee heeft gedeeld in de opbrengsten uit die kwekerij. Voorts heeft de verdachte ene [betrokkene 3] benaderd om als katvanger te fungeren en heeft hij aan hem betalingen gedaan. Deze feitelijke vaststellingen worden in cassatie niet bestreden. Het hof heeft tot uitdrukking gebracht dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering in de bewezen verklaarde periode. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.Daarbij moet worden bedacht dat een bewezenverklaring van een bepaalde periode niet betekent dat de verdachte de hem verweten handelingen gedurende de gehele periode heeft verricht.
8. Ten aanzien van de onder 4 bewezen verklaarde deelneming aan een criminele organisatie heeft het hof zich gebaseerd op de hiervoor bedoelde overwegingen, waaruit volgt dat de verdachte medepleger was bij de hennepstekkenkwekerij te Beverwijk. Het hof heeft in dit verband gewicht toegekend aan de duurzaamheid en de bestendigheid van de samenwerking door de verdachte met de medeverdachten, hun gezamenlijke oogmerk (de exploitatie van een hennepstekkenkwekerij) en de bijdrage van de verdachte, zoals hiervoor omschreven. In het licht van het voorafgaande, heeft het hof de ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie die het oogmerk heeft het bedrijfsmatig en/beroepsmatig kweken van hennep bewezen geacht. Het hof heeft aldus vastgesteld dat de verdachte behoorde tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de criminele organisatie. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.Ook in dit verband geldt dat een bewezenverklaring van een bepaalde periode niet betekent dat de verdachte de hem verweten handelingen gedurende de gehele periode heeft verricht.
9. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden