ECLI:NL:PHR:2017:159

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
16/01580
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende woningoverval met dodelijke afloop voor hond en vrijspraak van de verdachte

In deze zaak betreft het een gewapende woningoverval waarbij de restauranthouder werd neergeschoten en zijn hond werd doodgeschoten. De Hoge Raad heeft op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, die eerder door het gerechtshof Den Haag was vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. De verdachte was echter wel veroordeeld voor subsidiaire diefstal met geweld, waarvoor hij een gevangenisstraf van negen jaren kreeg opgelegd. De zaak heeft samenhang met een andere zaak tegen een medeverdachte, waarin ook een conclusie is getrokken.

De conclusie van de advocaat-generaal was dat het hof niet voldoende had gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdachte met betrekking tot een alternatief scenario. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte niet voldoende waren onderbouwd en dat het hof zijn beslissing voldoende had gemotiveerd. De redelijke termijn in de cassatieprocedure was niet geschonden, en de Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn beroep in cassatie.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft op 19 september 2016 een akte ingediend waarin het cassatieberoep van de verdachte werd ingetrokken voor wat betreft de vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van eerdere rechtspraak en concludeerde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen.

Conclusie

Nr. 16/01580
Zitting: 17 januari 2017
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 24 augustus 2015 door het gerechtshof Den Haag vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De verdachte werd wegens subsidiair “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de vorderingen van twee benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.
Er bestaat samenhang met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (nr. 15/04110), waarin ik vandaag ook zal concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. [1]
4. Ik bespreek eerst het
tweede middel, waarin samengevat erover wordt geklaagd dat het hof niet voldoende heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot een alternatief scenario, althans dat het hof de bewezenverklaring onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd.
4.1. De klacht dat het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het in het middel bedoelde uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, faalt. Het hof heeft uitvoerig uiteengezet waarom het door de verdachte aangevoerde scenario naar het oordeel van het hof niet aannemelijk is geworden. [2]
4.2. Ten aanzien van de overige klachten kan ik ook kort zijn. In de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft het hof als bewijsmiddelen 34, 35 en 38 verklaringen van de verdachte gebezigd. Na bewijsmiddel 38 heeft het hof een nadere bewijsoverweging opgenomen waarin het overweegt dat het “deze hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte alsmede die onder BWM 34” – waarmee kennelijk wordt gedoeld op de bewijsmiddelen 38 respectievelijk 34 – aanmerkt als kennelijk leugenachtige verklaringen om de waarheid te bemantelen.
4.3. Blijkens de toelichting op het middel nemen de klachten tot uitgangspunt dat nu het hof bewijsmiddel 35 in zijn nadere bewijsoverweging niet heeft aangemerkt als een kennelijk leugenachtige verklaring het deze verklaring dus betrouwbaar heeft geacht. Ik meen dat hier sprake is van een kennelijke misslag. Op grond van de bewijsoverwegingen in het verkorte arrest en in de aanvulling daarop, is het evident dat het hof ook de als bewijsmiddel 35 gebezigde verklaring van de verdachte als kennelijk leugenachtig heeft aangemerkt, maar dit abusievelijk niet in de nadere bewijsoverweging heeft vermeld. De nadere bewijsoverweging in de aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv dient in die zin verbeterd te worden gelezen. Daarmee komt de feitelijke grondslag aan de klachten te ontvallen.
4.4. Het middel is evident kansloos en kan met toepassing van art. 80a RO worden afgedaan.
5. Het
eerste middel– dat klaagt dat in de cassatieprocedure de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden – deelt op grond van het voorgaande hetzelfde lot. Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad rechtvaardigt de aangevoerde klacht geen behandeling in cassatie omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, aangezien het andere middel eveneens met toepassing van art. 80a RO kan worden afgedaan. [3]
6. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Bij akte van 19 september 2016 is het cassatieberoep van de verdachte ingetrokken voor wat betreft de vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit.
2.Zie de overwegingen onder “Het aangevoerde alternatieve scenario” op pagina’s 4-8 van het bestreden arrest.
3.HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0132, NJ 2013/244 m.nt. Bleichrodt, rov. 2.2.4 en HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, m.nt. Van Kempen, rov. 2.4.2.