Conclusie
tweede middel, waarin samengevat erover wordt geklaagd dat het hof niet voldoende heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot een alternatief scenario, althans dat het hof de bewezenverklaring onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd.
eerste middel– dat klaagt dat in de cassatieprocedure de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden – deelt op grond van het voorgaande hetzelfde lot. Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad rechtvaardigt de aangevoerde klacht geen behandeling in cassatie omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, aangezien het andere middel eveneens met toepassing van art. 80a RO kan worden afgedaan. [3]