In deze zaak betreft het een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, dat op 21 oktober 2015 het vonnis van de rechtbank Zutphen van 11 september 2012 heeft bevestigd. De verdachte was veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf voor feitelijk leidinggeven aan belastingfraude, valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. De feiten zijn meermalen gepleegd en hebben betrekking op BTW-fraude met auto’s die uit Duitsland zijn geïmporteerd en in Nederland zijn verhandeld. De advocaat van de verdachte, mr. C. Verillo, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel betreft de motivering van het hof over de verweren tegen de veroordeling in eerste aanleg, waarbij de advocaat stelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze verweren zijn gepasseerd. Het hof heeft echter het vonnis van de rechtbank bevestigd en de bewijsconstructie overgenomen, zonder dat de advocaat een duidelijke grondslag heeft kunnen aanvoeren voor de klachten. Het tweede middel betreft de straftoemeting, waarbij de advocaat aanvoert dat het hof onvoldoende rekening heeft gehouden met de tijdsduur van de procedures. Het hof heeft in zijn strafmotivering echter aangegeven dat de lange periode sinds de inverzekeringstelling en de overschrijding van de redelijke termijn zijn verdisconteerd. De Procureur-Generaal concludeert dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak en stelt voor het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren.