De voorzitter deelt - na kort onderling beraad - als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding zal worden afgewezen, reeds vanwege het feit dat het verzoek niet dan wel onvoldoende is onderbouwd.”
4.2. Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van het onderzoek dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waaronder het aanwezigheidsrecht van de verdachte, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.
4.3. In de onderhavige zaak heeft het hof de afwijzing van het aanhoudingsverzoek naar mijn mening zo summier gemotiveerd, dat uit die motivering niet kan worden opgemaakt of het hof de hiervoor bedoelde weging van belangen daadwerkelijk heeft gemaakt.
Door de raadsman is ter onderbouwing van het aanhoudingsverzoek aangevoerd dat de verdachte de dagvaarding in hoger beroep niet heeft ontvangen en dat hij pas om 14:00 uur op de dag van de terechtzitting zelf door zijn raadsman van de behandeling van zijn zaak op de hoogte is gesteld. Voorts heeft de raadsman gesteld dat hij door de verdachte was gemachtigd om de verdediging te voeren, maar dat de verdachte niettemin zelf ook gebruik van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wenste te maken. Het hof heeft vervolgens bij zijn afwijzing van het aanhoudingsverzoek van de raadsman weliswaar overwogen dat dit aanhoudingsverzoek niet dan wel onvoldoende was onderbouwd, maar het is – gelet op hetgeen door de raadsman in het kader van het aanhoudingsverzoek wel is aangevoerd – niet goed duidelijk wat het hof hiermee precies heeft willen zeggen.
4.4. Is het hof in lijn met de opmerking van de advocaat-generaal in dit verband van oordeel dat de wens van de verdachte dat hij van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken hier niet serieus moet worden genomen? Vindt het hof het verhaal van de raadsman dat de verdachte de dagvaarding niet heeft ontvangen en pas om 14:00 uur op de dag van de terechtzitting zelf van de behandeling van zijn zaak op de hoogte is geraakt eenvoudigweg niet geloofwaardig? Of zegt het hof met zijn motivering van de afwijzing eigenlijk dat het belang van een behoorlijke rechtspleging onder de door de raadsman geschetste omstandigheden naar zijn oordeel zonder meer boven het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte moet prevaleren? In alle gevallen geldt mijns inziens dat de motivering door het hof van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet voor zich spreekt en uiteindelijk ook niet toereikend is. Daarbij neem ik mede in aanmerking dat in casu sprake is van een griffiersbetekeningen dat de tijd tussen griffiersbetekening en de verzending van de dagvaarding als gewone brief naar het GBA-adres van de verdachte op 23 november 2015, enerzijds, en de datum van de terechtzitting van 7 december 2015, anderzijds, bovendien relatief kort is geweest.
4.5. Het middel treft doel.