ECLI:NL:PHR:2017:506

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
15/05956
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • W.H. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Falende bewijsmotiveringsklacht over het bewezenverklaarde bezit van inbrekerswerktuigen op een openbare plaats

In deze zaak gaat het om de cassatie van een verdachte die op 13 juni 2014 in Hoogmade werd aangetroffen met inbrekerswerktuigen, waaronder schroevendraaiers en een bivakmuts. De verdachte bevond zich als passagier in een auto die zonder richting aan te geven een doodlopende steeg inreed. Tijdens een fouillering werd bij de verdachte een tasje aangetroffen met drie schroevendraaiers. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte 'op een openbare plaats' deze werktuigen bij zich had, wat door de verdediging werd betwist. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op het plegen van een inbraak, en dat de voorbereiding tot diefstal met braak niet strafbaar was gesteld. Het Hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk de voorwerpen voorhanden hadden met het doel een delict voor te bereiden. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof en oordeelde dat de middelen van cassatie faalden. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 15/05956
Zitting: 9 mei 2017
Mr. W.H. Vellinga
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 3 december 2015 door het Gerechtshof Den Haag wegens 1 “medeplegen van voorbereiding van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of verbreking”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken en ter zake van 2 “overtreding van artikel 2:44 en 6:1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Kaag en Braassem” schuldig verklaard zonder toepassing van straf. Voorts heeft het hof enige nog niet teruggeven voorwerpen verbeurdverklaard.
Namens de verdachte heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelklaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachtes opzet, zoals onder 1 bewezenverklaard, gericht was op het in vereniging plegen van diefstal met braak/verbreking.
Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 13 juni 2014 te Hoogmade, gemeente Kaag en Braassem, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf: artikel 311 lid 2 Wetboek van Strafrecht opzettelijk voorwerpen, bestemd tot het in vereniging begaan van genoemd misdrijf, te weten (onder meer)
- meerdere bivakmutsen, en
- meerdere handschoenen, en
- meerdere schroevendraaiers,
voorhanden heeft gehad;”
5. Het hof heeft met betrekking tot het bewijs overwogen:
“Door de raadsman gevoerde verweren
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat op grond van de feiten en omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met het voorhanden hebben van de aangetroffen voorwerpen het opzet had op het voorbereiden van een woninginbraak, dan wel het voorbereiden van een ander strafbaar feit. De raadsman stelt voorts dat de verdachte geen wetenschap had van de bij de medeverdachte aangetroffen schroevendraaiers en de WhatsApp-berichten tussen de medeverdachte en (de verder onbekend gebleven persoon) " [betrokkene 3] ".
Het hof verwerpt deze verweren.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
1) De getuige [betrokkene 1] zag de verdachte omstreeks 4:10 in de nacht samen met een andere man op straat in het dorp Hoogmade lopen. Deze getuige heeft onder meer verklaard dat hij ongeveer iedereen in Hoogmade kende, dat deze mannen hem niet bekend voorkwamen en dat er in Hoogmade ook geen uitgaansgelegenheden zijn. Voorts viel het hem op dat toen ze hem zagen ze gelijk een sigaret opstaken en sneller begonnen te lopen. Beide mannen waren volgens deze getuige in het donker gekleed.
2) Toen verbalisanten ter plaatse kwamen met hun opvallende dienstvoertuig, zagen zij het voertuig waarin later de verdachte bleek te zitten. Dat betrof een personenauto die zonder richting aan te geven wegreed en vervolgens een doodlopende steeg in reed en de verlichting doofde. De even later door de politie aangesproken bestuurder/medeverdachte vertelde desgevraagd aan hen dat hij een afspraak had met een vriend uit Amsterdam en dat hij desgevraagd niet kon verklaren waarom hij in Hoogmade had afgesproken.
3) De verbalisanten troffen vervolgens in de auto, in het middenconsole een bivakmuts in camouflagekleur en een paar handschoenen aan. Die lagen dus, zo begrijpt het hof, klaarblijkelijk voor het grijpen en waren ook voor de verdachte zichtbaar. In de kofferbak werden twee schroevendraaiers aangetroffen. Bij de verdachte werd in een handtas die hij bij zich hield drie schroevendraaiers aangetroffen. In zijn jas werd een bivakmuts aangetroffen en op de vloer bij de passagiersstoel waarop de verdachte zat een paar handschoenen.
4) In de mobiele telefoon van de medeverdachte werden door de politie verschillende WhatsApp-berichten aangetroffen. In die berichten vraagt de medeverdachte aan genoemde " [betrokkene 3] " omstreeks middernacht om een platte schroevendraaier die de medeverdachte "nu nodig" heeft. Ook wenst die [betrokkene 3] hem vervolgens succes voor die avond.
5) Uit de WhatsApp-berichten volgt verder dat de verdachte met zijn medeverdachte had afgesproken en dat de medeverdachte heeft geappt naar de verdachte dat hij geld nodig had.
Gezien deze feiten en omstandigheden - in hun onderlinge verband en samenhang bezien - is het hof van oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachte de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen opzettelijk voorhanden hadden met het doel om daarmee een delict als bedoeld in artikel 311, lid 2, van het Wetboek van strafrecht voor te bereiden. Naast de genoemde omstandigheden waaronder deze voorwerpen zijn aangetroffen, heeft het hof voor dat oordeel ook acht geslagen op de aard en de hoeveelheid van de voorwerpen die de verdachten bij zich hadden.
Ook indien de verdachte geen wetenschap zou hebben gehad met betrekking tot de twee schroevendraaiers die in de kofferbak zijn aangetroffen dan wel van het contact tussen de medeverdachte en " [betrokkene 3] " niets wist, maakt dat de rol van de verdachte bij de bewezenverklaarde diefstal niet anders. De verdachte en de medeverdachte hadden immers samen afgesproken voor die avond, zijn samen een stukje gaan lopen in het dorp (hetgeen door de verdachte ook wordt erkend) en zijn samen in de auto aangetroffen. Daarbij hadden zij allebei gelijksoortige voorwerpen bij zich.”
6. Voor zover voor verdachtes opzet van belang, houden de bewijsmiddelen, zoals het hof ter motivering van het bewijs van het opzet aanhaalt, het volgende in. De verdachte liep in de nacht omstreeks 04:10 uur samen met een andere man op straat in het dorp Hoogmade. De personenauto waarin de verdachte later bleek te zitten reed zonder richting aan te geven weg en vervolgens een doodlopende steeg in en doofde de verlichting. Daarop werden bij de verdachte in een handtas die hij bij zich hield drie schroevendraaiers aangetroffen en in zijn jas een bivakmuts. De verdachte had met zijn medeverdachte afgesproken en de medeverdachte heeft geappt naar de verdachte dat hij geld nodig had.
7. In de kern van de zaak komt dit er op neer dat de verdachte op een voor inbraken gebruikelijk tijdstip wordt aangetroffen met voor het plegen van inbraken gebruikelijke uitrusting, te weten schroevendraaiers om ramen of deuren te verbreken en een bivakmuts om zich onherkenbaar te maken. Bovendien had hij, met degene met wie hij bij nacht in een auto werd aangetroffen, een afspraak gemaakt en had die persoon hem medegedeeld dat hij geld nodig had, geld dat naar de ervaring leert, kan worden verworven door het plegen van een inbraak. Het oordeel van het hof dat de verdachte opzet had op het plegen van diefstal met braak in vereniging is dan ook allesbehalve onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
8. Het middel faalt.
9. Het
tweede middelhoudt in dat voorbereiding tot diefstal met braak in vereniging niet strafbaar gesteld is.
10. Art. 46 Sr stelt strafbaar voorbereiding tot misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Op diefstal met braak in vereniging staat een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren (art. 311 lid 2 Sr). Het bewezenverklaarde feit is dus strafbaar.
11. Het middel faalt.
12. Het
derde middelhoudt in dat het onder 2 bewezenverklaarde onvoldoende met redenen is omkleed voor zover bewezen is verklaard dat de verdachte de schroevendraaiers op een openbare plaats bij zich had.
13. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 13 juni 2014 te Hoogmade, gemeente Kaag en Braassem op een openbare plaats inbrekerswerktuigen, te weten meerdere schroevendraaiers, bij zich heeft gehad.”
14. Ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde heeft het hof de verdachte schuldig verklaard maar geen straf opgelegd.
15. Het middel klaagt terecht dat het bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat de verdachte de schroevendraaiers op een openbare plaats bij zich had, niet zonder meer uit de bewijsmiddelen valt af te leiden. Uit die bewijsmiddelen valt immers niet op te maken dat de verdachte, toen hij in Hoogmade op straat liep, schroevendraaiers en een bivakmuts bij zich had.
16. Gelet op de aard en ernst van het onder 2 bewezenverklaarde en in aanmerking genomen dat met toepassing van art. 9a Sr terzake geen straf of maatregel is opgelegd, is het belang van de verdachte bij zijn cassatieberoep niet evident. In de schriftuur wordt niet aangegeven waarin verdachtes in rechte te respecteren belang bij de onderhavige klacht bestaat. Daarom wordt niet duidelijk welk rechtens te respecteren belang de verdachte heeft bij vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof met het oog op een nieuwe behandeling. [1]
17. Het middel kan derhalve buiten bespreking blijven.
18. De middelen kunnen worden afgedaan op de voet van art. 81 RO.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:472.