Conclusie
1.Feiten
1 augustus 2011.
2.Het procesverloop
– voor zover van belang – dat indien een verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, deze zich er niet op kan beroepen dat feiten waarnaar niet was gevraagd niet zijn medegedeeld, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. Reaal heeft [betrokkene 1] geen opzet verweten. De enige vraag die Reaal op haar vragenlijst heeft gesteld over de periode tussen het invullen van de gezondheidsverklaring en het moment van de acceptatie is of [betrokkene 1] direct aan Reaal wilde doorgeven als zijn gezondheidstoestand was veranderd na het invullen van de gezondheidsverklaring. [4] De rechtbank is van oordeel dat een doorverwijzing naar een specialist (ook door een behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer) niet als een verandering in de gezondheidstoestand hoeft te worden aangemerkt. Evenmin geeft de toelichting op de gezondheidsverklaring (hiervoor 1.5) volgens de rechtbank voor een behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer aanleiding om hieruit zonder meer af te leiden dat deze een huisartsbezoek en een doorverwijzing naar een specialist zou moeten melden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het door [betrokkene 1] niet spontaan mededelen van de doorverwijzing door zijn huisarts niet als schending van de mededelingsplicht kan worden aangemerkt (rov. 4.5.).
3.Bespreking van de cassatieklachten
specialisvan de algemene bepalingen over dwaling en bedrog (art. 6:228 respectievelijk art. 3:44 lid 3 BW). [6] Art. 7:928 en 7:930 BW zijn als onderdeel van titel 7.17 BW per 1 januari 2006 ingevoerd [7] en in de onderhavige zaak toepasselijk. [8] In art. 7:928 BW komen vier vereisten tot uitdrukking die Uw Raad onder het voordien geldende regime van art. 251 Wetboek van Koophandel voor het aannemen van een mededelingsplicht heeft ontwikkeld. Deze vereisten worden in de literatuur algemeen aangeduid als (1) het relevantievereiste, (2) het kenbaarheidsvereiste, (3) het kennisvereiste en (4) het verschoonbaarheidsvereiste. [9]
relevantievereistekomt erop neer dat de mededelingsplicht slechts betrekking heeft op feiten die van belang zijn voor de beslissing van de verzekeraar over (de voorwaarden voor) het aangaan van de verzekering. Hierbij is in de regel van belang hoe een redelijk handelend verzekeraar zou hebben gehandeld. Een afwijkend acceptatiebeleid van de betreffende verzekeraar is alleen van betekenis indien de aspirant-verzekeringnemer hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. [10] Het
kenbaarheidsvereistebrengt mee dat de mededelingsplicht slechts geldt voor feiten waarvan de verzekeringnemer weet of behoort te begrijpen dat zij relevant (kunnen) zijn voor de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten. Hierbij moet rekening worden gehouden met hetgeen de betreffende persoon weet of behoort te begrijpen. [11] Het
kennisvereistehoudt in dat de mededelingsplicht louter betrekking heeft op feiten die de verzekeringnemer kende of behoorde te kennen. Blijkens de wetsgeschiedenis moet hierbij worden uitgegaan van een behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer en worden alle omstandigheden van het geval meegewogen. [12] Het
verschoonbaarheidsvereistebrengt mee dat de mededelingsplicht geen betrekking heeft op feiten die de verzekeraar reeds kent of behoort te kennen (art. 7:928 lid 4
eerstezin BW). [13] Dit uitgangspunt kent een uitzondering in de
tweedezin van art. 7:928 lid 4 BW: de verzekeringnemer (of de derde bedoeld in lid 2 of 3) kan zich er niet op beroepen dat de verzekeraar bepaalde feiten kent of behoort te kennen indien op een daarop gerichte vraag een onjuist of onvolledig antwoord is gegeven. Regel en uitzondering sluiten aan bij algemene in het kader van het dwalingsleerstuk door Uw Raad ontwikkelde rechtsregels: [14] weliswaar is degene die overweegt een overeenkomst aan te gaan gehouden om binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat hij de overeenkomst onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken aangaat, maar dat gaat niet zover dat hij niet mag afgaan op de juistheid van door de wederpartij gedane mededelingen.
vraagtverzekeraar aldus niet om te blijven te worden geïnformeerd [lees: geïnformeerd te blijven worden, A-G] na invullen daarvan. Met andere woorden wordt naar feiten in de nabije toekomst niet, en zeker niet gericht, gevraagd. Dus is een zodanige mededelingsverplichting niet anders te kwalificeren dan als spontaan. En dus op basis van een strikt kenbaarheidsvereiste.”
tussenperiode-problematiekaangetrokken door in de Modelgezondheids-verklaring een specifiek kopje op te nemen, luidende als volgt:
“Als uw gezondheidstoestand verandert.”Aspirant-verzekeringnemer wordt aldaar verzocht om wijzigingen in de gezondheidstoestand na het invullen van de verklaring, maar voor de verzekering ingaat, direct aan verzekeraar mede te delen. Dit biedt de vereiste duidelijkheid.”
eerste onderdeelbetoogt dat het hof heeft miskend dat in de periode tussen de invulling van het vragenformulier en de acceptatie zwaardere eisen aan het kenbaarheidsvereiste worden gesteld dan bij het invullen van het formulier.
tweede onderdeelkomt op tegen het in rov. 3.5.1. (eerste en tweede aandachtsstreepje) gegeven oordeel. Volgens het onderdeel heeft het hof samengevat geoordeeld dat [betrokkene 1] alle klachten had moeten vermelden en dat het bij de beantwoording van de vragen niet alleen gaat om aandoeningen, ziekten en/of gebreken, maar ook om klachten dienaangaande. Het onderdeel acht die overweging onbegrijpelijk en wijst daartoe op het volgende. In vraag 3 staat weliswaar vermeld dat onder ziekten, aandoeningen en/of gebreken ook klachten vallen, sub f wordt echter niet van klachten gesproken, maar uitsluitend van aandoeningen aan (voor zover hier van belang) de slokdarm. [betrokkene 1] had daarom in redelijkheid niet behoeven te begrijpen dat hij het vakje had moeten aankruisen. Dit zou temeer gelden nu (bij vraag 3) sub l (betrekking hebbende op ziektes, aandoeningen en gebreken die niet onder één van de genoemde categorieën kunnen worden geplaatst) wel uitdrukkelijk is vermeld dat daaronder ook klachten vallen. Deze inconsistentie had volgens het onderdeel niet ten nadele van de verzekeringnemer mogen worden uitgelegd.
derde onderdeelricht zich tegen de overweging in rov. 3.5.1. (derde aandachtsstreepje). Die overweging houdt in (1) dat Reaal onmiskenbaar, met hoofdletters, in de uitgebreide gezondheidsverklaring heeft opgenomen dat, indien na het invullen van de vragen (maar vóór de acceptatie door Reaal) de gezondheidstoestand zou veranderen, die wijziging onmiddellijk aan Reaal moet worden doorgegeven en (2) dat het aan [betrokkene 1] aldus redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat het Reaal ging om zijn gezondheidstoestand ten tijde van het nemen door Reaal van het besluit over het wel/niet c.q. onder nadere voorwaarden dan wel na nader onderzoek accepteren van de verzekering. Volgens het onderdeel is in rechte niet vastgesteld dat sprake is van een wijziging van de gezondheidstoestand van [betrokkene 1] in de periode tussen het invullen van de vragenlijst en de acceptatie door Reaal, aangezien in die periode alleen het consult bij de huisarts en een onderzoek bij de MDL-arts heeft plaatsgevonden. Het onderdeel stelt dat een consult en een onderzoek geen wijziging in de gezondheidstoestand zijn en dat het op de weg van Reaal had gelegen om uitdrukkelijk te vragen naar consulten en/of onderzoeken indien zij consulten en onderzoeken als relevante feiten of omstandigheden beschouwde.
onderdelen 2 en 3genoemde gronden. Naar mijn mening kan uit de bewoordingen van de derde vraag als geheel worden afgeleid dat onder aandoeningen van slokdarm tevens klachten aan de slokdarm moeten worden begrepen. Verder is mijns inziens niet onbegrijpelijk dat het hof het consult over de slikklachten en een gewichtsafname van 4-5 kilogram en de daaropvolgende verwijzing heeft aangemerkt als een verandering in de gezondheidstoestand in de zin van het vragenformulier.