ECLI:NL:PHR:2017:853
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Valselijk bekleden van een ambt en de kwalificatie van het beroep van advocaat
In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valselijk bekleden van een ambt, zoals bedoeld in artikel 196 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De verdachte heeft tijdens zijn verhoor iemand meegenomen die zich voordeed als advocaat. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte op 10 februari 2016 veroordeeld tot een geldboete van € 500 voor het opzettelijk verrichten van een daad behorend tot een ambt dat hij niet bekleedt. De advocaat van de verdachte, Mr. E.J. Kuiters, heeft cassatie ingesteld, en Mr. Th.J. Kelder heeft een schriftuur ingezonden met twee middelen van cassatie.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door te oordelen dat het beroep van advocaat een ambt is in de zin van artikel 196 Sr. De Procureur-Generaal stelt dat het eerste middel gegrond is en dat het bestreden arrest dient te worden vernietigd. Er wordt gesuggereerd dat het handelen van de verdachte mogelijk kan worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 436, lid 1 Sr, dat betrekking heeft op onbevoegde beroepsuitoefening. De zaak moet terug naar het gerechtshof voor herbehandeling.
De Procureur-Generaal wijst op de betekenis van de termen 'ambt' en 'ambtenaar' in de wet en legt uit dat de wet op verschillende plaatsen onderscheid maakt tussen 'ambt' en 'beroep'. Dit onderscheid is relevant voor de beoordeling van de zaak, aangezien advocaten doorgaans worden beschouwd als beroepsbeoefenaars en niet als ambtenaren. De conclusie is dat de Hoge Raad de klacht kan onderzoeken, ook al is in feitelijke aanleg niet verdedigd dat de verdachte door zich voor te doen als advocaat geen daad heeft verricht die behoort tot een ambt dat hij niet bekleedt.