ECLI:NL:PHR:2017:955

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
16/03859
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • A.J. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag door vader en zoon met betrekking tot ondervragingsrecht en bewijsvoering

In deze zaak gaat het om de veroordeling van een vader en zoon voor medeplegen van doodslag. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 20 juli 2016 de verdachte, de vader, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 december 2014 in Emmeloord, waar de verdachte en zijn medeverdachte, zijn zoon, betrokken waren bij de dood van een slachtoffer. De verdediging heeft cassatie ingesteld, waarbij de advocaat aanvoert dat de verdediging niet voldoende gelegenheid heeft gehad om de medeverdachte als getuige te ondervragen, wat in strijd zou zijn met artikel 6.3 onder d van het EVRM. De Hoge Raad oordeelt dat de verdediging wel degelijk de gelegenheid heeft gehad om de medeverdachte te ondervragen en dat er geen schending van het ondervragingsrecht heeft plaatsgevonden. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het middel faalt en dat de veroordeling van de vader in stand blijft. De zaak belicht belangrijke aspecten van het strafrecht, zoals de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de rechten van de verdediging in het licht van het EVRM.

Conclusie

Nr. 16/03859
Mr. A.J. Machielse
Zitting 27 juni 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden heeft verdachte op 20 juli 2016 voor 1: medeplegen van doodslag, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid is geboden om de medeverdachte als getuige te ondervragen. Ook klaagt het middel over het oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en de medeverdachte.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat
"hij op 12 december 2014 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk:
- ( toen [slachtoffer] op de grond lag) meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer] getrapt en vervolgens
- ( nadat verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer] op bed hadden gelegd) meermalen met een hamer (met grote kracht) tegen het hoofd en de nek en de rug van [slachtoffer] geslagen en
- ( met kracht) het hoofd van [slachtoffer] achterover getrokken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
3.3. Nadat het stadium van de gelijktijdige behandeling van de zaken van verdachten was aangebroken heeft de advocaat van verdachte een aanhoudingsverzoek gedaan met het oog op het horen van de medeverdachte als getuige. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd:
"Het hof heeft vandaag een tweetal beslissingen genomen: het niet gelijktijdig behandelen van de feitenbehandeling in beide strafzaken en het voegen van de processen-verbaal van de rechtbank met daarin de verklaringen die cliënt en zijn medeverdachte in hun eigen strafzaak hebben afgelegd in de beide strafdossiers. Hoewel de eerste beslissing is aan het merken als een ordemaatregel, vraag ik mij af wat de reden ervan is. Beide heren hebben samen gedetineerd gezeten. De verdediging heeft zich er niet op kunnen voorbereiden dat er geen gelijktijdige feitenbehandeling zou plaatsvinden. Hetgeen de medeverdachte heeft verklaard in zijn eigen zaak, is echter wel van belang voor de te nemen beslissingen in de zaak van cliënt. Ik heb de feitenbehandeling in de zaak van de medeverdachte in de zittingszaal kunnen bij wonen en zijn verklaring is behoorlijk belastend voor cliënt. Er zitten verschillen tussen de verklaring van de medeverdachte die hij vandaag, ter zitting van de rechtbank en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Ik wil daarom in de gelegenheid worden gesteld de medeverdachte daarmee te confronteren. Dit verhoor zou bijvoorbeeld door de raadsheer-commissaris kunnen gebeuren. Daarvoor zal ik een verhoorplan opstellen. Als van dat verhoor vervolgens een proces-verbaal wordt opgemaakt, kan dit proces-verbaal als uitgangspunt dienen voor de bespreking met mijn cliënt over de te voeren verdediging.
Over de beslissing om de verklaringen die in eerste aanleg in elkaars strafzaak zijn afgelegd, in hoger beroep te voegen, merk ik op dat dit mij enigszins bevreemdt, omdat het kennelijk in eerste aanleg al is gebeurd. De rechtbank heeft immers de beide verklaringen in de bewijsvoering gebruikt.
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven:
Het hof heeft besloten de verklaringen die in eerste aanleg in de beide zaken zijn afgelegd, in de dossiers te voegen, omdat niet uit de processen-verbaal van de behandeling in eerste aanleg blijkt van voeging van deze verklaringen. Dit terwijl het om verknochte zaken gaat. Het hof heeft er ook kennis van genomen dat verklaringen van beide verdachten over en weer als bewijsmiddel worden gebruikt. Het hof zal voor wat betreft de zitting van vandaag, zo nodig, alleen de verklaring die verdachte in zijn eigen zaak aflegt, gebruiken voor het bewijs en niet de verklaring van de medeverdachte.
De raadsvrouw voert aan - zakelijk weergegeven:
Daarmee is de kou niet uit de lucht. Zijn verklaring kan bijdragen aan de overtuiging van het hof dat mijn cliënt het tenlastegelegde heeft begaan. De medeverdachte heeft erg belastend verklaard en u kunt niet zeggen dat die verklaring niets met het hof doet. U houdt mij voor dat de verklaring die de medeverdachte bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, inhoudelijk nagenoeg gelijk en ook erg belastend is voor mijn cliënt en dat deze verklaring ook in het dossier ligt. Vandaag heeft de medeverdachte verklaard dat zijn vader, mijn cliënt, de motivator is voor al zijn handelen. Ik heb echter niet alles kunnen noteren. Client was niet bij het verhoor en moet ook rustig kunnen doornemen wat zijn zoon heeft verklaard.
U vraagt mij of het niet mogelijk is om vandaag de medeverdachte als getuige te horen.
Natuurlijk wil ik ook graag dat de behandeling vandaag wordt afgerond, maar ik wil mijn cliënt de verklaring van de medeverdachte integraal laten lezen en tevens zal ik een verhoorplan moeten opstellen. Daar ben ik een behoorlijke tijd mee bezig. Ik persisteer daarom bij mijn verzoek."
De advocaat-generaal heeft het hof aangeraden het aanhoudingsverzoek af te wijzen. [betrokkene 1] is reeds in de zaak van verdachte als getuige gehoord en de noodzaak om deze medeverdachte nogmaals te horen ontbreekt. Daartegen heeft de advocaat van verdachte ingebracht dat verdachte niet bij het verhoor van de medeverdachte in diens eigen zaak ter zitting van het hof aanwezig is geweest. Na beraad heeft de voorzitter als beslissing van het hof meegedeeld dat de verklaring die de medeverdachte ten overstaan van het hof in zijn eigen zaak heeft afgelegd niet zal worden gebruikt voor het bewijs in de zaak van verdachte. De advocaat van verdachte is aanwezig geweest bij de feitenbehandeling in de zaak van de medeverdachte. De medeverdachte is op hoofdlijnen bij zijn verklaring bij de rechter-commissaris gebleven. De noodzaak om de medeverdachte als getuige te horen en daartoe de behandeling van de zaak aan te houden ontbreekt. Wel wil het hof de verdachte en zijn advocaat nog de gelegenheid bieden om de getuige/medeverdachte te ondervragen. Het hof overweegt daartoe het onderzoek voor eventueel twee uur te onderbreken om de advocaat in de gelegenheid te stellen overleg te voeren met verdachte en het getuigenverhoor voor te bereiden. De advocaat voert aan dat een onderbreking van twee uur te kort was om een goede voorbereiding mogelijk te maken. Daarop mengt ook de advocaat van de medeverdachte zich in het debat en deelt mee dat de medeverdachte niet zal antwoorden op vragen en zich zal beroepen op zijn verschoningsrecht. De advocaat van verdachte benadrukt dat de verdediging het recht heeft om iedere vraag aan de getuige voor te leggen. Na beraad deelde de voorzitter het volgende mede:
"De voorzitter deelt mede dat het onderzoek wordt hervat en deelt als beslissing van het hof mede - zakelijk weergegeven: Het hof benadrukt dat de inhoud van het dossier bekend moet worden geacht bij de raadsvrouw en haar cliënt. De verklaring die de medeverdachte vandaag bij het hof heeft afgelegd is op hoofdlijnen dezelfde als zijn verklaring bij de rechter-commissaris. Op detailniveau heeft de medeverdachte een zeer beperkt aantal aanvullingen gedaan. Gelet hierop en de mededeling van de medeverdachte dat hij geen vragen zal beantwoorden, acht het hof een voorbereidingstijd voor u, als ervaren raadsvrouw, van een uur voldoende en alleszins redelijk.
De raadsvrouw reageert - zakelijk weergegeven:
U heeft zojuist besloten dat het onderzoek voor de duur van twee uren zou worden onderbroken.
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven:
Dat is niet juist. Het hof had hierover nog geen beslissing genomen. Het hof heeft bij zijn afweging ook betrokken de nadien gegeven nieuwe aankondiging van de raadsvrouw van de medeverdachte die aangaf dat de medeverdachte zich zal beroepen op zijn verschoningsrecht. Het hof acht een voorbereiding in de gegeven omstandigheden, ook gelet op de inhoud van de afgelegde verklaring van de medeverdachte, van een uur voldoende en redelijk.
De raadsvrouw voert aan - zakelijk weergegeven:
Ik maak hiertegen bezwaar.
De voorzitter deelt mede dat het onderzoek voor de duur van een uur wordt onderbroken."
Na hervatting van het onderzoek wordt overgegaan tot het verhoor van de getuige/medeverdachte. Op vragen van de advocaat van verdachte verklaart de getuige/medeverdachte onder meer als volgt:
"Ja, ik blijf bij mijn verklaring van vandaag. U constateert dat ik niet de waarheid heb verklaard. Dat zie ik anders. Mijn verklaring bij de rechter-commissaris komt overeen met mijn verklaring van vandaag, ik heb alleen op een paar punten wat meer verklaard. Ik heb bij de rechter-commissaris dan misschien een stukje weggelaten. Ik word geïrriteerd door de vraagstelling.
Ik beroep mij verder op mijn verschoningsrecht. Ik wil niet belastend over mijn vader verklaren.
U houdt mij weer voor dat mijn verklaring vandaag afwijkt van de verklaring bij de rechter-commissaris. Ik blijf mij beroepen op mijn verschoningsrecht. Weer vraagt u welke verklaring de juiste is. Ik blijf op alle punten bij mijn verklaring die ik vandaag heb afgelegd. Het is erg gecompliceerd als je samen met je vader betrokken bent bij een strafzaak. U noemt dat ik bij de rechter-commissaris heb verklaard dat ik niet heb gezien dat mijn vader heeft geslagen, maar dat ik een terugtrekkende beweging zag. Ik heb wel gezien dat mijn vader een klap aan [slachtoffer] gaf. Daardoor had mijn vader ook een wond. U vraagt weer welke verklaring nu klopt. Ik blijf er bij dat mijn verklaring van vandaag klopt en die bij de rechter-commissaris ook, maar dat ik vandaag meer details heb gegeven.
De voorzitter deelt ter aansporing mede - zakelijk weergegeven - dat de raadsvrouw de getuige concrete vragen dient te stellen.
De raadsvrouw antwoordt - zakelijk weergegeven:
Dat doe ik ook.
De getuige verklaart - zakelijk weergegeven:
Nogmaals, bepaalde zaken heb ik eruit gelaten toen ik bij de rechter-commissaris werd gehoord. Vandaag heb ik wat uitgebreider verklaard. De verklaringen komen op hetzelfde neer.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik spijt heb van de dingen die ik heb gedaan en dat ik zo heb gehandeld te maken heeft met het feit dat ik niet wil onderdoen voor mijn vader. Dat is juist. Als een ander dan mijn vader toen bij [slachtoffer] erbij was geweest, had ik anders gehandeld. Daar blijf ik bij.
De raadsvrouw deelt mede - zakelijk weergegeven:
Ik haal nu pagina 26 van het PBC-rapport aan. Het gaat over een gebeurtenis in het verleden met de zoon van de getuige. De getuige zou agressief in de richting van zijn zoontje geweest zijn."
Vervolgens keert de getuige/medeverdachte zich tegen de advocaat van verdachte en ontstaat er tumult in de zittingszaal. De voorzitter onderbreekt het onderzoek. Na hervatting wijst de voorzitter de getuige/medeverdachte erop dat de advocaat de vragen moet kunnen stellen die zij in het belang van de verdediging nodig acht. Wel moeten het concrete vragen zijn, toegespitst op de verklaring die de getuige/medeverdachte deze ochtend in zijn eigen strafzaak als verdachte heeft afgelegd. Dat geeft de advocaat aanleiding op te merken dat zij zich niet laat beperken in haar vraagstelling. Het proces-verbaal van het onderzoek tekent het volgende op:
"De raadsvrouw van de getuige voert aan - zakelijk weergegeven:
Ik zou het op prijs stellen als het hof voorafgaand aan de vraagstelling door de raadsvrouw, vaststelt dat de te stellen vragen niet gaan over de inhoud van het PBC-rapport van de getuige. Dat rapport is ten onrechte in het dossier terechtgekomen van de medeverdachte, het hoort daarvan geen onderdeel te zijn.
De voorzitter deelt mede - zakelijk weergegeven:
De raadsvrouw heeft zelf eerder tijdens de zitting aangegeven dat zij de medeverdachte als getuige wil horen naar aanleiding van hetgeen de medeverdachte hedenochtend in zijn eigen zaak als verdachte heeft verklaard. Daar zullen de vragen over moeten gaan."
De advocaat van verdachte geeft dan aan zich niet meer vrij te achten om verdere vragen aan de getuige/medeverdachte te stellen. De onderwerpen waarover zij vragen wil stellen zal zij verwerken in haar pleidooi. Zij stelt er aan te twijfelen dat haar veiligheid voldoende is gewaarborgd. De voorzitter reageert daarop en verklaart dat het hof van oordeel is dat de veiligheid adequaat is gewaarborgd en dat het getuigenverhoor op verantwoorde wijze kan worden voortgezet. Maar de advocaat van verdachte maakt van die geboden gelegenheid geen gebruik. Nadat de medeverdachte in zijn eigen zaak het laatst heeft gesproken verlaat de getuige/medeverdachte de zittingszaal en wordt de behandeling van de zaak niet meer gezamenlijk voortgezet. De advocaat van verdachte voert het woord tot verdediging overeenkomstig haar pleitnota.
3.4. In het arrest heeft het hof onder het hoofd "Overwegingen met betrekking tot het bewijs" het volgende opgenomen:
"
Algemeen
In deze zaak bestaat het bewijs omtrent hetgeen in de avonduren van 12 december 2014 te Emmeloord in de woning aan de [a-straat 1] precies heeft plaatsgevonden - naast het (forensisch) technische bewijs - in de kern uit de verklaringen die verdachte en diens medeverdachte hebben afgelegd. Het hof stelt vast dat beide verdachten, vader en zoon [verdachte en betrokkene 1], voor een deel gelijkluidend hebben verklaard, maar op een aantal punten ook wisselende en/of tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Vast staat ook dat alle bij het delict betrokkenen in ernstige mate beschonken waren. In deze omstandigheid ziet het hof aanleiding om bij de beoordeling van deze zaak en het daartoe selecteren en waarderen van bewijsmiddelen behoedzaamheid in acht te nemen. Slechts die (delen van) verklaringen worden voor het bewijs gebezigd die door het hof betrouwbaar worden geacht omdat verdachte of diens medeverdachte in de betreffende verklaring bijvoorbeeld ook zichzelf belast en/of dat deze verklaring (voldoende) ondersteund wordt door overig bewijs.
Voor de leesbaarheid van het hierna volgende zal verdachte [verdachte] ook worden aangeduid als ‘[verdachte]’ of als ‘[verdachte]’ en zal medeverdachte [betrokkene 1] ook worden aangeduid als ‘[betrokkene 1]’ of ‘[betrokkene 1]’.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [betrokkene 1], zoon vanverdachte
Ten aanzien van de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door [betrokkene 1] afgelegde verklaringen, die in ernstige mate ook belastend zijn voor verdachte, overweegt het hof het volgende.
[betrokkene 1] heeft in verschillende fasen van het proces een verklaring afgelegd. Ten aanzien van bepaalde geweldshandelingen, bijvoorbeeld de plek waar hij het slachtoffer heeft geschopt, staat niet ter discussie dat zijn verklaringen onderling verschillen. Voorts is het duidelijk dat [betrokkene 1] gedurende de loop van zijn verhoren steeds specifieker is gaan verklaren over de verschillende geweldshandelingen, die door hem zelf zijn verricht, dan wel volgens hem voor rekening komen van zijn vader. Hetzelfde kan worden vastgesteld ten aanzien van de door [verdachte] afgelegde verklaringen. Het hof stelt vast dat [betrokkene 1] van meet af aan ook belastend over zichzelf heeft verklaard. Over de wijze waarop hij inhoudelijk over de verschillende op [slachtoffer] uitgeoefende geweldshandelingen heeft verklaard, heeft hij desgevraagd uitleg gegeven. De verschillen laten zich, zo begrijpt het hof, voor een groot deel verklaren in het kader van de bijzondere dynamiek, zoals die blijkt te bestaan in hun relatie van vader en zoon en waarin de wens van [betrokkene 1] besloten lag om zijn vader (aanvankelijk) uit de wind te houden.
Op deze bijzondere dynamiek die kenmerkend is in hun onderlinge relatie gaat ook het Pieter Baan Centrum in. Ook de door familieleden afgelegde verklaringen geven blijk van zo’n bijzondere vader zoon-band.
Het hof stelt verder vast dat [betrokkene 1] over het slaan met de hamer op het slachtoffer, zowel door hemzelf als door zijn vader, al op de dag na het voorval tegenover zijn familie in het bijzijn van verdachte heeft verklaard. Voorts worden de verklaringen van [betrokkene 1] op essentiële onderdelen ondersteund door andere, met name technische, bewijsmiddelen. Op grond van het vorenstaande acht het hof de verklaringen van [betrokkene 1] betrouwbaar en bruikbaar als bewijsmiddel. Dit brengt mee dat het hof verdachte niet volgt in zijn verklaring dat zijn bijdrage in het geweld enkel heeft bestaan in het uitdelen van de eerste klap en het - aan het einde van de gewelddadigheden - pogen de nek van het slachtoffer te breken.
Alvorens tot een weergave van de relevante feiten en omstandigheden te komen verdient opmerking dat, voor zover het hof zich hierbij baseert op de verklaring van [betrokkene 1], het hof met name put uit de door hem de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van 12 mei 2015. Wat door hem ter zitting van het hof als getuige in de zaak van zijn vader is verklaard, zal niet voor bewijs worden gebezigd."
3.5. De steller van het middel gaat in op de kwestie wanneer de beslissing om een getuige niet te horen niet door de beugel van artikel 6 lid 3 onder d EVRM zou kunnen en bespreekt daar de consequenties die de zaak Keskin voor de Nederlandse rechtspraktijk zou kunnen hebben. Hij gaat daarbij in op de conclusie van mijn ambtgenoot mr. Spronken (ECLI:NL:PHR:2017:172) die tot de slotsom komt dat de rechtspraak van de Hoge Raad niet exact overeenkomt met de rechtspraak van het EHRM. Het EHRM gaat uit van de bevoegdheid van de verdediging om iedere belastende getuige te ondervragen, terwijl in de Nederlandse rechtspraak nog eisen lijken te worden gesteld aan de motivering of onderbouwing van een verzoek van de verdediging daartoe. Maar de klacht die Keskin aan het EHRM heeft voorgelegd en bij welke klacht de steller van het middel nauw betrokken is geweest, heeft betrekking op een ander aspect van artikel 6 lid 3 onder d EVRM dan de klacht die in de onderhavige zaak is geformuleerd. In de onderhavige zaak is immers de medeverdachte wel als getuige gehoord in de strafzaak van verdachte.
In de onderhavige zaak is uiteindelijk de vraag of het hof de verdediging een behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft geboden om de medeverdachte als getuige te horen. De verdediging mocht de getuige/medeverdachte - aldus het middel - slechts horen over de door deze getuige/medeverdachte in diens eigen strafzaak afgelegde verklaring.
3.6. Uit het proces-verbaal van het onderzoek in verdachtes strafzaak blijkt duidelijk dat de advocaat heeft aangegeven de medeverdachte te willen confronteren met het feit dat zijn verklaring in diens eigen strafzaak in hoger beroep afwijkt van de verklaring die de medeverdachte in eerste aanleg en ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd. Die gelegenheid heeft de verdediging blijkens het proces-verbaal van het onderzoek gekregen. De voorzitter heeft weliswaar de advocaat van verdachte ertoe aangespoord om concrete vragen te stellen, maar heeft haar niet belemmerd om de vragen te stellen die zij in het belang van de verdediging nodig acht. Dat de advocaat van verdachte die bevoegdheid had is ook door het hof onderschreven.
De getuige/medeverdachte heeft ook antwoord gegeven op vragen naar die verschillen tussen de door hem afgelegde verklaringen en herhaaldelijk aangegeven dat de verklaring die hij als verdachte in zijn eigen zaak heeft afgelegd, van welke verklaring de advocaat van verdachte kennis heeft kunnen nemen gelet op het feit dat zij aanwezig is kunnen zijn toen de getuige/medeverdachte deze verklaring aflegde, de juiste is.
Ook heeft de getuige/medeverdachte erkend dat hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan omdat hij niet voor zijn vader wilde onderdoen. Als iemand anders aanwezig was geweest dan zijn vader had de getuige/medeverdachte anders gehandeld.
3.7. Het hof heeft de verklaring die de getuige/medeverdachte in zijn eigen zaak in appel heeft afgelegd niet voor het bewijs gebruikt. Wel heeft het hof als bewijsmiddel 7 de verklaring die de zoon van verdachte als getuige in verdachtes zaak ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd voor het bewijs gebruikt. Ook zijn voor het bewijs gebruikt verklaringen van verdachte (bewijsmiddelen 8 en 9), een verklaring van de dochter van verdachte (bewijsmiddel 10) en een verklaring van getuige [getuige] (bewijsmiddel 11). De verdediging heeft de gelegenheid gehad om de verklaring die de medeverdachte, als getuige bij de rechter-commissaris gehoord, heeft afgelegd te betwisten en aan te voeren wat de verdediging van verdachte zou kunnen dienen.
Ook heeft de verdediging de gelegenheid gehad om de getuige/medeverdachte te bevragen over zijn verhouding met zijn vader. Daarbij heeft de verdediging ook het rapport van het Pieter Baan Centrum dat is opgemaakt in de zaak tegen verdachte kunnen gebruiken. Van dat rapport heeft de verdediging kennis kunnen en mogen nemen. Toevoeging van rapportage van persoonlijke en vertrouwelijke aard aan een dossier dat is samengesteld in een andere strafzaak dan van de persoon over wie wordt gerapporteerd staat op zeer gespannen voet met het in het eerste lid van artikel 8 EVRM gewaarborgd recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Ondervraging van een getuige aan de hand van een in de strafzaak tegen die getuige opgemaakt PBC-rapport lijkt mij ook in strijd te komen met dat recht. [1] In de onderhavige zaak heeft de advocaat van verdachte de inhoud van het over de getuige/medeverdachte opgemaakt PBC-rapport aan de getuige willen voorhouden. Het is niet zover gekomen omdat de getuige/medeverdachte in woede ontstak. Het had ook niet zover mogen komen gelet op de persoonlijke en vertrouwelijke aard van de inhoud van dat rapport, dat in een andere zaak was opgemaakt. Dat de verdediging dat rapport niet aan de getuige/medeverdachte heeft kunnen voorhouden en daarover geen vragen meer heeft kunnen stellen komt daarom niet in strijd met het ondervragingsrecht van de verdediging, omdat dat recht nu eenmaal niet zover strekt. Niet is overigens kunnen blijken dat de voorzitter het stellen van bepaalde vragen heeft belet of het beantwoorden daarvan heeft verhinderd. Uiteindelijk heeft de advocaat van verdachte zelf ervan afgezien nog nadere vragen aan de getuige/medeverdachte te stellen, hoewel na het incident het hof de nodige maatregelen heeft genomen om herhaling van een agressieve uitbraak van de getuige/medeverdachte te voorkomen.
3.8. Ik vermoed dat het hof met de verwijzing naar de ondersteuning van de verklaring van de getuige/medeverdachte door andere, met name technische bewijsmiddelen, heeft gedoeld op het sectierapport (bewijsmiddel 4) en de aanvulling daarop (bewijsmiddel 5) waarin is geconstateerd dat er uitwendig mechanisch geweld onder meer op de nek van het slachtoffer is uitgeoefend, welk nekletsel aansluit bij hetgeen de medeverdachte heeft verklaard over de poging van verdachte om de nek van het slachtoffer te breken.
3.9. Kortom
– het hof heeft de verklaring die de getuige/medeverdachte in diens eigen zaak in hoger beroep heeft afgelegd niet voor het bewijs gebezigd noch daarnaar verwezen ter onderbouwing van 's hofs oordeel over de betrouwbaarheid van die getuige
– het hof heeft wel de verklaring die de getuige/medeverdachte ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd voor het bewijs gebezigd
– de verdediging heeft zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting in hoger beroep de gelegenheid gehad de getuige/medeverdachte te ondervragen over de discrepanties tussen zijn verschillende verklaringen en over zijn verhouding met zijn vader
– het hof heeft het stellen van vragen ter terechtzitting aan de getuige/medeverdachte niet belet noch de beantwoording van vragen verhinderd
– het hof heeft verantwoord waarom het de verklaring van de getuige/medeverdachte ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegd voldoende betrouwbaar acht om voor het bewijs te dienen.
Hierin ligt besloten dat de verdediging voldoende gelegenheid heeft gehad om de medeverdachte te ondervragen teneinde de betrouwbaarheid van deze getuige aan te vechten en dat de verdediging een behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft gehad tot het stellen van vragen. Artikel 6 lid 3 onder d EVRM is onder deze omstandigheden niet geschonden. [2]
Het middel faalt.
4. Het middel faalt en kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Zie HR 29 januari 2013, ECLI:2013:LJN BY8962.
2.Vgl. HR 6 december 2016, ECLI:2016:2762.