4.2. Verdachte is uiteindelijk met de verklaring gekomen dat niet hij, maar [betrokkene 1] heeft geslagen welke [betrokkene 1] erdoor gekenmerkt was dat hij in ontbloot bovenlijf rondliep. Inderdaad is er ook wel sprake geweest van iemand met ontbloot bovenlijf die zou hebben geslagen, maar de meest specifieke verklaringen hebben betrekking op iemand met een shirt aan dat nogal opvallend was. Verdachte heeft erkend dat hij die avond een dergelijk shirt droeg. Naar mijn oordeel bevat de bestreden uitspraak voldoende gegevens die het standpunt van de verdediging, dat niet verdachte maar [betrokkene 1] de dader is geweest, ontkrachten.Degene immers die in de meeste verklaringen telkens voorkomt als degene die geslagen heeft wordt beschreven als een persoon met een shirt aan zoals verdachte die avond heeft gedragen. En het is verdachte die op Facebook wordt herkend als degene die heeft geslagen.
Wat betreft de tegenstrijdigheden in de verklaringen van [getuige 1] heeft het hof deze verschillen niet zo zwaar aangezet als de steller van het middel doet. Dat is niet onbegrijpelijk. De zin "Ik heb alleen gezien dat hij geslagen is" in bewijsmiddel 5 kan uitgelegd worden zoals de steller van het middel doet, als de nadruk op het woordje 'hij' wordt gelegd. Maar als men de nadruk op een ander woord legt, bijvoorbeeld op 'geslagen', is ook een andere uitleg denkbaar.
Bovendien kan het natuurlijk zo zijn dat herinneringen vervagen, dat sommige gebeurtenissen daarin beklijven en andere daaruit verdwijnen. De verklaring die [getuige 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd (bewijsmiddel 5), dateert van een ruim half jaar later dan de verklaring van bewijsmiddel 6. Dat er dan discrepanties zijn is niet heel verwonderlijk. Hetzelfde tijdsverloop kan een rol gespeeld hebben voor de onderlinge afwijkingen in de verklaringen van [getuige 2] in de bewijsmiddelen 4 en 7.
Het bezwaar van de steller van het middel dat het hof in de nadere bewijsoverwegingen onderdelen heeft opgenomen die niet redengevend zijn voor het bewijs ziet over het hoofd dat het hof in deze bewijsoverweging eerst het standpunt van verdachte heeft kunnen weergeven en vervolgens heeft kunnen samenvatten wat volgens het hof uit het dossier is kunnen blijken. Het feit dat een van de drie geen shirt aanhad maakt de identificatie van degene die geslagen heeft en die volgens de getuige een opvallend shirt droeg in de kennelijke bedoeling van het hof alleen maar eenvoudiger. De weergave van de verklaring van aangever [slachtoffer 1] is kennelijk een parafrasering van de conclusie die deze aangever blijkens bewijsmiddel 1 heeft getrokken. In bewijsmiddel 1 geeft de aangever weer dat volgens hem de jongen met een blauwe polo met figuurtjes erop hem heeft geslagen. Het hof heeft in de bewijsoverweging deze relativering weggelaten, maar dat betekent nog niet dat deze verklaring zoals weergegeven door het hof in de bewijsoverweging een andere betekenis heeft gekregen dan aangever bedoeld heeft daaraan te geven. Dat aangever [slachtoffer 1] verdachte zou hebben herkend van Facebook blijkt inderdaad niet uit de gebezigde bewijsmiddelen, maar de bewijsoverweging boet niet aan overtuigingskracht in als zij met weglating van dit onderdeel wordt gelezen.
Per slot van rekening heeft deze aangever ook gewezen op verdachte als degene door wie aangever vermoedelijk is geslagen.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.