ECLI:NL:PHR:2017:957
Parket bij de Hoge Raad
- A.J. Machielse
- Rechtspraak.nl
Tijdigheid van cassatieberoep in strafzaken en niet-ontvankelijkheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2017 uitspraak gedaan over de tijdigheid van een cassatieberoep in een strafzaak. De verdachte was op 26 februari 2016 door het gerechtshof Den Haag bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De verdachte heeft op 26 augustus 2016 cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit beroep tardief is. Volgens artikel 432, lid 1, onder a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de verdachte niet in het cassatieberoep worden ontvangen, omdat de dagvaarding voor de zitting in hoger beroep op 26 februari 2016 tijdig aan hem was betekend.
De Hoge Raad overweegt dat de stukken aantonen dat de appeldagvaarding op 4 januari 2016 aan de verdachte is uitgereikt, terwijl hij op 26 augustus 2016 pas cassatie heeft ingesteld. Dit betekent dat de termijn voor het instellen van cassatie, die in artikel 432 Sv is vastgelegd, is overschreden. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft gereageerd.
De zaak benadrukt het belang van het tijdig instellen van cassatieberoepen en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen. De Hoge Raad bevestigt hiermee de eerdere uitspraak van het gerechtshof en verklaart het cassatieberoep van de verdachte niet-ontvankelijk.