ECLI:NL:PHR:2017:957

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
16/04343
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • A.J. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van cassatieberoep in strafzaken en niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2017 uitspraak gedaan over de tijdigheid van een cassatieberoep in een strafzaak. De verdachte was op 26 februari 2016 door het gerechtshof Den Haag bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De verdachte heeft op 26 augustus 2016 cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit beroep tardief is. Volgens artikel 432, lid 1, onder a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de verdachte niet in het cassatieberoep worden ontvangen, omdat de dagvaarding voor de zitting in hoger beroep op 26 februari 2016 tijdig aan hem was betekend.

De Hoge Raad overweegt dat de stukken aantonen dat de appeldagvaarding op 4 januari 2016 aan de verdachte is uitgereikt, terwijl hij op 26 augustus 2016 pas cassatie heeft ingesteld. Dit betekent dat de termijn voor het instellen van cassatie, die in artikel 432 Sv is vastgelegd, is overschreden. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft gereageerd.

De zaak benadrukt het belang van het tijdig instellen van cassatieberoepen en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen. De Hoge Raad bevestigt hiermee de eerdere uitspraak van het gerechtshof en verklaart het cassatieberoep van de verdachte niet-ontvankelijk.

Conclusie

Nr. 16/04343
Mr. A.J. Machielse
Zitting 27 juni 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte bij verstek op 26 februari 2016 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep met toepassing van het tweede lid van artikel 416 Sv.
2. Verdachte heeft op 26 augustus 2016 cassatie doen instellen en mr. D.N.A. Brouns, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. De steller van het middel wijst erop dat een proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet is aangetroffen en dat uit het arrest niet kan volgen dat het hof op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 februari 2016 de geldigheid van de dagvaarding heeft onderzocht. Daarom had het hof niet mogen overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep op de voet van de tweede lid van artikel 416 Sv.
3.2. De politierechter te Rotterdam heeft op 23 april 2014 verdachte op tegenspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Voorts heeft de politierechter de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, en een vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen met dien verstande dat de gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 160 uur. Op 1 mei 2014 heeft de verdachte op de voet van artikel 451a Sv hoger beroep ingesteld.
3.3. Bij de stukken waarvan de Hoge Raad kan kennisnemen bevindt zich een akte van uitreiking van de appeldagvaarding, waaruit blijkt dat op 4 januari 2016 de appeldagvaarding om op 26 februari 2016 ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen, in persoon aan verdachte, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond te Krimpen aan den IJssel, is uitgereikt. Eerst op 26 augustus 2016, dus ruim na de in artikel 432 lid 1 onder a Sv gestelde termijn, heeft verdachte cassatie doen instellen. Dat betekent dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is.
4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden