ECLI:NL:PHR:2018:1015

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
17/01223
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. J. Silvis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewijsvoering bij bevestiging van een mondeling vonnis in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de bewijsvoering door het hof bij de bevestiging van een mondeling vonnis van de politierechter. De verdachte was in hoger beroep niet verschenen, terwijl haar raadsman vrijspraak had bepleit. De Procureur-Generaal stelt dat het hof ten onrechte slechts een opgave van de bewijsmiddelen heeft gegeven zonder deze inhoudelijk in het arrest op te nemen. Dit is in strijd met de vereisten die gelden wanneer de verdachte in hoger beroep niet bekennend heeft verklaard en vrijspraak is bepleit. De raadsman heeft in eerste aanleg en in hoger beroep een consistent verweer gevoerd, waarbij hij heeft aangevoerd dat de verdachte de intentie had om te betalen en niet om te stelen. Het hof had, gezien de omstandigheden, de gebezigde bewijsmiddelen in zijn arrest moeten opnemen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de zaak moet worden terugverwezen naar het hof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

Nr. 17/01223
Zitting: 18 september 2018
Mr. J. Silvis
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 14 februari 2017 door het Gerechtshof Den Haag, onder bevestiging van het mondeling vonnis van de politierechter in de Rechtbank Den Haag, wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot 1 week gevangenisstraf met aftrek.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.K. Bhadai, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelbevat de klacht dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat ’s hofs verwerping van het gevoerde verweer onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is. Het hof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het volgende ter verdediging aangevoerd:
“Cliënte heeft niet de intentie gehad om te stelen. Zij had de intentie om te betalen en had ook geld bij zich. De spullen waarvoor ze geen geld had, kunnen bij de kassa terzijde worden gelegd. Cliënte had ook nog bij de servicebalie kunnen betalen. In Roemenië is het normaal dat je spullen in de winkel in je tas doet. In het dossier wordt gerefereerd aan camerabeelden, maar die hebben we niet gezien. Ik verzoek cliënte vrij te spreken.”
5. Het komt mij voor dat het hof dit niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie naar voren is gebracht, hoefde te beschouwen.
6. In de toelichting op het middel wordt daarnaast geklaagd dat het hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen nu geen sprake is van een bekennende verdachte.
7. De meervoudige kamer van het hof heeft het mondeling vonnis van de politierechter, dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als bepaald in de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische rechter, de kantonrechter, en de enkelvoudige kamer in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197), bevestigd.
8. Het bevestigde mondeling vonnis houdt ten aanzien van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende in:
“De politierechter heeft met betrekking tot het bewezen verklaarde feit de hieronder aangeduide redengevende inhoud van de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring (conform Hoge Raad 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0898 en ECLI:NL:HR:2009:BK5605; Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6759).
1. een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 22 september 2016, inclusief bijlage (p. 32-34);
2. het proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2016265574-17, d.d. 22 september 2016, inclusief bijlagen, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 35-41), in zijn geheel.”
9. Op grond van art. 423 lid 1 Sv is (zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van) het hof bevoegd een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen. Dit geldt ook indien het een mondeling vonnis betreft dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. Indien die aantekening mondeling vonnis wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is de meervoudige kamer van het hof in beginsel niet gehouden de inhoud van die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen. Dit leidt echter uitzondering indien de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geen bekennende verklaring heeft afgelegd of door de raadsman vrijspraak is bepleit. In dat geval dient bevestiging van het vonnis te geschieden met aanvulling van de gronden. Het hof is dan gehouden de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest op te nemen. [1]
10. In de onderhavige zaak heeft verdachte in eerste aanleg verklaard – kort gezegd – dat zij de producten echt wilde kopen en dat zij niet de bedoeling had om iets te stelen. De raadsman heeft in eerste aanleg onder meer het volgende aangevoerd ter verdediging:
“Ik wil graag opmerken dat mijn cliënt de spullen wilde afrekenen. Zij had ook gewoon geld bij zich om dit te doen. Weliswaar klopte het geldbedrag dat zij bij zich had niet met de waarde van de spullen, maar dan had zij een aantal spullen bij de kassa opzij kunnen leggen of kunnen achterlaten.
Verder refereer ik mij aan uw oordeel.”
11. In hoger beroep is verdachte niet verschenen. Haar raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep als bezwaar van verdachte tegen het vonnis opgegeven dat verdachte van oordeel was ten onrechte te zijn veroordeeld en de raadsman heeft gepleit zoals hierboven onder 4 weergegeven. Weliswaar wijkt hetgeen de raadsman in hoger beroep heeft aangevoerd inhoudelijk niet erg af van hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangevoerd, maar in hoger beroep heeft de raadsman wel expliciet om vrijspraak verzocht en zich niet gerefereerd zoals in eerste aanleg.
12. De raadsman in hoger beroep heeft vrijspraak bepleit. Dit betekent dat bij bevestiging van het vonnis het hof gehouden was ter aanvulling van gronden de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest op te nemen.
13. Nu verdachte in hoger beroep niet is verschenen, kan enkel afgegaan worden op de opstelling van de raadsman, die in hoger beroep om vrijspraak vraagt, waar hij zich in eerste aanleg nog heeft gerefereerd aan het oordeel van de politierechter.
14. Het hof heeft derhalve ten onrechte volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud daarvan in zijn arrest op te nemen.
15. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Zie het overzichtsarrest over bewijsmotiveringsvoorschriften bij bevestiging dan wel vernietiging van een mondeling vonnis door een hof HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026, NJ 2017/128 m.nt P. Mevis en voor een ontnemingsprocedure HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:908.