Conclusie
in degemeente Haarlemmermeer, terwijl hij wettelijk als getuige was opgeroepen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan enige wettelijke verplichting die hij als zodanig had te vervullen, immers heeft hij, verdachte, op die terechtzitting geweigerd antwoord te geven op aan hem gestelde vragen en zich daarbij ten onrechte beroepen op een verschoningsrecht;
in degemeente Haarlemmermeer, terwijl hij wettelijk als getuige was opgeroepen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan enige wettelijke verplichting die hij als zodanig had te vervullen, immers heeft hij, verdachte, op die terechtzitting geweigerd antwoord te geven op aan hem gestelde vragen en zich daarbij ten onrechte beroepen op een verschoningsrecht.”
Bewijsmiddelen
[verdachte]voor zich verschijnen. De getuige wordt bijgestaan door mr. N. Harlequin, advocate te Den Haag, die achterin de zittingszaal heeft plaatsgenomen.
Op vragen van het hof:
Op een vraag van het hof:
Op een vraag van de advocaat-generaal:
Inleiding
Verzoek tot verwijzing naar ander gerechtshof
in de zin van artikel 62b van de Wet RO.Evenmin wordt aanleiding gezien op andere gronden tot die conclusie te komen. De omstandigheid dat de raadsheren die dienen te oordelen over de voorliggende strafzaken van de verdachte verbonden zijn aan het Amsterdamse hof en daarmee in de beleving van de verdachte deel uitmaken van één geheel, maakt dat niet anders.
eerste middelkomt op tegen de afwijzing van het hof van het verzoek tot verwijzing naar een ander hof.
eerste middelfaalt.
tweede middelligt de stelling ten grondslag dat het hof bij de verwerping van het niet-ontvankelijkheidsverweer en bij de bewezenverklaring heeft miskend dat een wel verschenen, niet antwoordende getuige geen wettelijke verplichting als bedoeld in art. 192 Sr schendt, omdat de verplichting tot antwoorden niet – althans niet voldoende duidelijk – bij de wet is voorzien. Bovendien kan volgens de steller van het middel art. 294 Sv niet als een dergelijke basis worden gezien, omdat deze bepaling slechts een juridisch gevolg verbindt aan het “feitelijk” niet antwoorden, te weten een gijzeling.
Bewijsoverwegingen
Juridisch kader
Niet voldoen aan enige wettelijke verplichting
lex certa-beginsel - niet in voldoende mate in enige formele wet of wettelijke regeling is omschreven. In de optiek van de verdediging dient de verdachte ook op deze grond te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
en hetgeen men weet te verzwijgen” het hoofd te bieden en dat “het weigeren van getuigenis der waarheid af te leggen” als een “zwaar misdrijf” moet worden gezien (H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, Tweede Deel, Haarlem: 1881, p. 194-196). Het
lex certa-beginsel komt dan ook niet in het gedrang. Het verweer mist daarom doel.”
tweede middelfaalt.
derde middelkomt in de eerste plaats op tegen de motivering van het bewezen verklaarde opzet. Daarnaast wordt gesteld dat de bewijsmiddelen onvoldoende redengevend zijn voor de aanname van het hof dat een wettige grond niet te antwoorden ontbreekt, of dat de verdachte zich ten onrechte heeft beroepen op een verschoningsgrond.
Opzet
opzettelijkniet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting die de verdachte als getuige had te vervullen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat alleen het welbewust claimen van een verschoningsrecht, dat men klaarblijkelijk niet toekomt, misschien tot strafwaardigheid kan leiden. De rechtsfiguur van het voorwaardelijk opzet past in de optiek van de raadsman niet bij de delictsomschrijving van artikel 192 Sr.
fortiorivoor de handelwijze van de verdachte op de terechtzitting van 2 juni 2014. Het verweer faalt reeds om die redenen.
Verschoningsrecht
bepaaldevragen het gevaar op een strafrechtelijke veroordeling van de getuige voor een ander feit in het leven roept. Daarnaast kan met vrucht een beroep op dat artikel worden gedaan als aannemelijk is dat een getuige door het beantwoorden van één of meer
bepaaldevragen personen met wie hij in nauwe relatie staat aan het gevaar op een strafrechtelijke veroordeling blootstelt. Een algemeen beroep op een verschoningsrecht als bedoeld in artikel 219 Sv behoort dus in beide gevallen in beginsel niet tot de mogelijkheden.
derde middelfaalt.
vierde middelkomt op tegen de begrijpelijkheid van de verwerping van het verweer dat sprake was van feitelijke en/of rechtsdwaling.
Strafbaarheid van de verdachte
vierde middelfaalt.
vijfde middelricht zich tegen de strafmotivering. Gesteld wordt dat het hof niet motiveert waarom naast de toegepaste gijzeling nog een vrijheidsstraf moet worden opgelegd terwijl de verdediging uitdrukkelijk heeft verzocht een andere strafmodaliteit op te leggen. [20]
Oplegging van straf
ne bis in idemproblematiek is volgens het hof dan ook geen sprake. Met deze overwegingen heeft het hof tevens (impliciet) uitgelegd waarom naast een gijzeling, een vrijheidsstraf kon worden opgelegd. [21]
vijfde middelfaalt.
derde middel– kunnen zij met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.