Conclusie
middelkomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strafvorderlijk beslag.
Feiten
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een klaagschrift dat is ingediend door de klager, die in het kader van een insluitingsfouillering goederen, waaronder een mobiele telefoon en contant geld, in beslag heeft laten nemen. De rechtbank Rotterdam heeft op 1 maart 2017 het klaagschrift van de klager niet-ontvankelijk verklaard, omdat de inbeslagname niet plaatsvond in het kader van een strafrechtelijke procedure, maar op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De klager heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van strafvorderlijk beslag.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie uiteengezet dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de klager niet ontvankelijk is in zijn beklag. De inbeslagname van de goederen vond plaats in het kader van de Vreemdelingenwet en niet op basis van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de beklagprocedure ex art. 552a Sv niet openstaat voor de klager. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen, omdat er geen gronden zijn aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding geven.
De zaak illustreert de scheiding tussen strafvorderlijk beslag en inbeslagneming op basis van andere wetgeving, zoals de Vreemdelingenwet. Het is van belang dat de juiste juridische kaders worden gehanteerd bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van klaagschriften in beslagzaken. De klager kan zich, indien hij zijn goederen terug wil, wenden tot de politie of de civiele rechter, maar de beklagprocedure is niet de juiste weg.