ECLI:NL:PHR:2018:1203

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
17/01492
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. T.N.B.M. Spronken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beslag en beklag in het kader van insluitingsfouillering en strafvorderlijk beslag

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat is ingediend door een klager wiens geldbedrag van € 1.720,- in beslag is genomen tijdens een insluitingsfouillering. De rechtbank Rotterdam heeft op 2 maart 2017 het klaagschrift van de klager niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake zou zijn van strafvorderlijk beslag. De klager heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen strafvorderlijk beslag is gelegd op het geldbedrag. De klager werd op 20 september 2016 staande gehouden en overgebracht naar een politiebureau, waar hij werd gefouilleerd. Tijdens deze fouillering zijn verschillende voorwerpen, waaronder het geldbedrag, veiliggesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen strafvorderlijk beslag is gelegd, omdat de inbeslagneming niet ten behoeve van de strafvordering heeft plaatsgevonden. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen, omdat de beklagprocedure ex artikel 552a Sv niet de juiste rechtsgang is voor de klager om zijn geld terug te vorderen. De klager kan zich tot de politie of de civiele rechter wenden voor teruggave van het geld.

Conclusie

Nr. 17/01492 B
Zitting: 6 november 2018
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[klager]
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 2 maart 2017 het klaagschrift van de klager ex art. 552a Sv, strekkende tot opheffing van het beslag op een geldbedrag, niet-ontvankelijk verklaard.
Er bestaat samenhang met de zaak 17/01489 B. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. J.J.E. Stout, advocaat te Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelkomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strafvorderlijk beslag.
4.1. De bestreden beschikking houdt, zover hier van belang, het volgende in:
‘’(…)
Feiten
Gelet op het proces-verbaal, nummer PL1700-2016308085-4, is op 20 september 2016 de klager ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie staande gehouden en in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 overgebracht naar een politiebureau te Rotterdam. Hierop is de klager opgehouden voor verhoor.
Naar aanleiding van het fouilleringsformulier, nummer 13879897, blijkt dat op 22 september 2016 van de klager een paspoort, veters, een telefoon en een portemonnee met een geldbedrag van in totaal € 1.720,= (hierna: het geldbedrag) zijn gedeponeerd in de fouilleringszak geregistreerd onder het nummer R4806175.

Inhoud van het beklag en standpunt van de klager

Het klaagschrift strekt er toe dat het beslag dat op het geldbedrag rust, wordt opgeheven met last tot teruggave aan de klager. Namens de klager wordt aangevoerd dat:
- hij de rechtmatige eigenaar is van het geldbedrag;
- er geen strafvorderlijke reden aan het beslag ten grondslag ligt;
- aan hem nimmer is medegedeeld wat de stand van zaken is met betrekking tot het beslag;
- hij hinder als gevolg van de inbeslagname ondervindt, nu hij niet over het geld kan beschikken.

Ontvankelijkheid

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de klager niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag. Naar aanleiding van een fouillering is bij de klager een aantal goederen tijdelijk veiliggesteld. Zowel op deze goederen als op het geldbedrag waarvan thans teruggave wordt verzocht, is echter geen strafvorderlijk beslag gelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 134, eerste lid, Sv geeft de definitie van beslag, te weten “onder inbeslagneming van enig voorwerp wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van dat voorwerp
ten behoeve van strafvordering’’.
Uit de stukken en hetgeen is verhandeld tijdens de behandeling in raadkamer is niet gebleken van een strafrechtelijk beslag op de goederen of het geldbedrag waar het klaagschrift betrekking op heeft. Daarom zal de klager niet ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.(…)’’
4.2.
De steller van het middel voert kortgezegd aan dat het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strafvorderlijk beslag onjuist is, althans ontoereikend is gemotiveerd gelet op wat namens de klager is aangevoerd. Daarmee is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan de vraag of het belang van strafvordering in de zin van art. 94 dan wel art. 94a Sv zich verzet tegen teruggave.
Juridisch kader
4.3.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Een voorwerp is op grond van art. 94 en 94a Sv slechts vatbaar voor inbeslagneming, als één van de daar genoemde doeleinden in het geding is. Inbeslagneming heeft dan plaats ten behoeve van de strafvordering. [1] Om tijdens de behandeling van een klaagschrift ex art. 552a Sv de juiste beoordelingsmaatstaf te kunnen hanteren zal duidelijk moeten zijn welke bepaling of bepalingen aan het beslag ten grondslag ligt of liggen. [2] Voor het antwoord op de vraag óf een goed in beslag is genomen, is niet doorslaggevend of dat goed is vermeld op de kennisgeving van inbeslagname of het proces-verbaal van bevindingen dat is opgesteld naar aanleiding van de doorzoeking of op de lijst van inbeslaggenomen goederen die de rechter-commissaris heeft opgesteld. [3]
4.4.
In diverse bijzondere wetten komen bevoegdheden voor die lijken op inbeslagneming (ook dan is de betrokkene de beschikking over het voorwerp kwijt), maar niet ten behoeve van strafvordering zijn gegeven. Van inbeslagneming ten behoeve van de strafvordering is dan geen sprake. Als voorbeelden kunnen gelden: de invordering van het rijbewijs en de inbewaringstelling van een voertuig (art. 164 WVW 1994), wegslepen en bewaring van auto’s (art. 170-174 WVW 1994) en monsterneming (art. 21 WED). [4] De Vreemdelingenwet 2000 (hierna: VW 2000) bevat geen bevoegdheid tot (strafvorderlijke) inbeslagneming. [5] Art 50 lid 5 VW 2000 geeft in aanvulling op art. 5:18 Awb slechts de bevoegdheid om de opgehouden persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zaken van deze personen te onderzoeken en eventueel voor dit doel korte tijd mee te nemen tegen een af te geven schriftelijk bewijs. [6] Tot slot kunnen als voorbeelden ook nog de identificatiefouillering als bedoeld in art. 55b Sv, de opsporingsfouillering als bedoeld in art. 56 Sv, de veiligheidsfouillering als bedoeld in art. 7 Politiewet 2012 en de insluitingsfouillering als bedoeld in art. 9 lid 4 Politiewet 2012 juncto art. 28 Ambtsinstructie [7] worden genoemd. In al deze gevallen gaat het niet om een strafvorderlijke inbeslagneming.
4.5.
Bovenstaande laat onverlet dat een daartoe bevoegde ambtenaar voorwerpen (strafvorderlijk) in beslag kan nemen die hij uit anderen hoofde reeds onder zich heeft genomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het hiervoor genoemde voertuig dat in het kader van een verkeerscontrole (art. 160 juncto 164 WVW 1994) in handen van de politie is gekomen en later op grond van art. 94 Sv ten behoeve van bijvoorbeeld verbeurdverklaring in beslag wordt genomen. Of het geval waarin na een insluitingsfouillering op het politiebureau bij de betrokkene een vuurwapen wordt aangetroffen en deze vervolgens in beslag wordt genomen. [8] In dergelijke gevallen is het gewenst dat de daartoe bevoegde ambtenaar de wijziging van de titel van het onder zich houden aan de betrokkene kenbaar maakt, gelet op de beklagmogelijkheid van art. 552a Sv. In sommige gevallen (art. 94b) is een dergelijke kennisgeving verplicht. [9]
Beoordeling van het middel
4.6.
Uit namens mij ingewonnen inlichtingen bij de Dienst Domeinen volgt dat geen (strafvorderlijk) beslag staat geregistreerd onder de klager.
4.7.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager is staande gehouden, overgebracht en opgehouden voor verhoor op grond van art. 50 van de VW 2000. Daarbij is de klager gefouilleerd en is een aantal goederen, waaronder het geldbedrag van € 1728,80 waarvan teruggave wordt verzocht, veiliggesteld. Volgens het openbaar ministerie zijn de goederen niet in beslag genomen. In het dossier bevindt zich ook geen kennisgeving van inbeslagname en ook de betrokken verbalisanten hebben hier niets over gerelateerd. De klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de goederen, waaronder het geldbedrag, niet zijn teruggegeven. De rechtbank heeft deze stelling van de klager in het midden gelaten, zodat daarvan in cassatie moet worden uitgegaan. De rechtbank oordeelt echter, in tegenstelling tot wat de klager beweert, dat geen sprake is van strafvorderlijk beslag en dat daarom voor de klager de beklagmogelijkheid van art. 552a Sv niet open staat.
4.8.
Het is de vraag of dit oordeel in het licht van de vastgestelde feiten begrijpelijk is. Uit het door de rechtbank aangehaald proces-verbaal ‘staandehouding, overbrenging en ophouding’ blijkt weliswaar dat de klager is staande gehouden en opgehouden op grond van art. 50 VW 2000, maar daarin is ook opgenomen dat geen onderzoek aan de kleding of het lichaam en het doorzoeken van zaken heeft plaatsgevonden. Hieruit volgt dus dat op grond van de Vreemdelingenwet in elk geval geen goederen (tijdelijk) zijn afgenomen. In combinatie met het fouilleringsformulier blijkt uit het proces-verbaal echter dat het afnemen van de goederen (wel) gebeurde in het kader van een insluitingsfouillering, aangezien het ging om de overbrenging van de klager naar het politiebureau waar hij werd opgehouden. Uit het fouilleringsformulier blijkt bijvoorbeeld dat van klager een paar veters is afgenomen, iets wat om veiligheidsredenen standaard wordt gedaan bij personen die worden ingesloten op het politiebureau. [10] In het dossier bevinden zich – anders dan bijvoorbeeld in HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:479 – verder geen aanwijzingen voor handelingen die hebben plaatsgevonden ten behoeve van de strafvordering. [11]
4.9.
Gelet hierop getuigt het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strafvorderlijk beslag naar mijn mening dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dit oordeel toereikend gemotiveerd. Dat het geldbedrag niet aan de klager is teruggegeven doet daar niet aan af. Als klager dit geld terug wil hebben zal hij zich tot de politie moeten richten, of indien dat geen resultaat heeft zich tot de civiele rechter moeten wenden. Ook kan hij klagen bij de Nationale ombudsman. De beklagprocedure ex art. 552a Sv is hiervoor niet de juiste rechtsgang.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.T&C Sv 2017 (online), aant. 5 aanhef op art. 134 Sv.
2.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov. 2.7.
3.HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:479.
4.T&C Sv 2017 (online), aant. 5 onder e op art. 134 Sv.
5.Zie bijv. Rb 10 september 2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BF0902.
6.Kamerstukken II 1998/99, 26732, 3, p. 57.
7.Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, Stb. 1994, 275, laatstelijk gewijzigd op 3 mei 2018, Stb. 2018, 157.
8.Zie HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN4163.
9.T&C Sv 2017 (online), aant. 3 op art. 134 Sv.
10.Zie bijv. Kamerstukken II, 1991/92, 22562, 3, p. 37: ‘’(…) In artikel 9, vierde lid, [Politiewet] is gedacht aan de standaardprocedure die pleegt te worden toegepast bij insluiting in een politiecel tot voorkoming van suïcide- of andere pogingen de eigen veiligheid van de arrestant of die van zijn omgeving in gevaar te brengen. Men denke aan het ontnemen van schoenveters, lucifers, een broekriem enz. (…)."
11.Vgl. ook HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN4163, waarin – anders dan in onderhavige zaak – na een zogenaamde insluitingsfouillering de opsporingsambtenaar expliciet verbaliseert dat een daarmee verkregen voorwerp vervolgens (strafvorderlijk) in beslag werd genomen.