Conclusie
middelkomt op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strafvorderlijk beslag.
Feiten
Inhoud van het beklag en standpunt van de klager
Ontvankelijkheid
ten behoeve van strafvordering’’.
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de beoordeling van een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat is ingediend door een klager wiens geldbedrag van € 1.720,- in beslag is genomen tijdens een insluitingsfouillering. De rechtbank Rotterdam heeft op 2 maart 2017 het klaagschrift van de klager niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake zou zijn van strafvorderlijk beslag. De klager heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen strafvorderlijk beslag is gelegd op het geldbedrag. De klager werd op 20 september 2016 staande gehouden en overgebracht naar een politiebureau, waar hij werd gefouilleerd. Tijdens deze fouillering zijn verschillende voorwerpen, waaronder het geldbedrag, veiliggesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen strafvorderlijk beslag is gelegd, omdat de inbeslagneming niet ten behoeve van de strafvordering heeft plaatsgevonden. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen, omdat de beklagprocedure ex artikel 552a Sv niet de juiste rechtsgang is voor de klager om zijn geld terug te vorderen. De klager kan zich tot de politie of de civiele rechter wenden voor teruggave van het geld.