ECLI:NL:PHR:2018:1229

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
17/03274
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • G. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in haar beklag inzake beslag op inbeslaggenomen goederen

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in haar beklag tegen het beslag op een onder haar inbeslaggenomen broek. De rechtbank Den Haag verklaarde klaagster niet-ontvankelijk in haar klaagschrift, omdat dit meer dan drie maanden na de sepotbeslissing was ingediend. Klaagster was op 14 juni 2016 op de hoogte gesteld van de sepotbeslissing door de officier van justitie, maar diende haar klaagschrift pas op 3 oktober 2016 in. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift niet tijdig was ingediend, omdat de zaak als een vervolgde zaak werd beschouwd die tot een einde was gekomen.

De advocaat-generaal, Mr. G. Knigge, concludeert echter dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. Volgens artikel 552a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is er geen sprake van een vervolgde zaak wanneer een zaak zonder rechterlijke betrokkenheid met een sepot eindigt. In dat geval moet een klaagschrift binnen twee jaren na de inbeslagneming of kennisneming daarvan worden ingediend. De advocaat-generaal stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat klaagster niet-ontvankelijk was in haar klaagschrift op basis van artikel 552a lid 3 Sv.

De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, zodat het klaagschrift opnieuw kan worden behandeld. De zaak is van belang voor de uitleg van de term 'vervolgde zaak' in het kader van de beklagprocedure en de toepasselijkheid van de termijnen voor het indienen van klaagschriften.

Conclusie

Nr. 17/03274 B
Zitting: 6 november 2018
Mr. G. Knigge
Conclusie inzake:
[klaagster]
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 7 februari 2017 de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het namens haar ingediende klaagschrift, strekkende tot opheffing van het beslag op en teruggave aan haar van een onder haar inbeslaggenomen broek.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en mr. C.M. Emeis, advocaat te ’s-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat de rechtbank de klaagster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beklag.
3.2. De bestreden beschikking houdt in:
“De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in haar beklag.
De raadsman merkt op dat hij bij het opstellen van zijn klaagschrift is uitgegaan van de termijn in artikel 552a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
(…)
Ontvankelijkheid van het verzoek
Artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een klaagschrift binnen drie maanden nadat de (reeds) vervolgde zaak tot een einde is gekomen ter griffie ingediend moet zijn.
Klaagster is op 14 juni 2016 door middel van een brief op de hoogte gesteld van de beslissing van de officier van justitie om de zaak te seponeren in verband met onvoldoende bewijs. Nu het onderhavige klaagschrift pas op 3 oktober 2016 ter griffie is ingediend, stelt de rechtbank vast dat dit klaagschrift meer dan drie maanden nadat de sepotbeslissing is genomen, is ingediend. Daarom kan klaagster niet worden ontvangen in haar beklag.
3.3. Van een vervolgde zaak in de zin van art. 552a lid 3 Sv is geen sprake wanneer een zaak, zonder dat een rechter in de zaak betrokken is, met een sepot is geëindigd. In een dergelijk geval is sprake van een situatie waarin geen vervolging is ingesteld zoals bedoeld in art. 552a lid 4 Sv, zodat een klaagschrift uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming of kennisneming daarvan moet zijn ingediend. [1] Het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de sepotbeslissing, sprake is van een vervolgde zaak die tot een einde is gekomen, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de klaagster op grond van art. 552a lid 3 Sv niet-ontvankelijk is in het ingediende klaagschrift.
3.4. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. o.a. HR 15 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9406, NJ 2008/250.