ECLI:NL:PHR:2018:1229
Parket bij de Hoge Raad
- G. Knigge
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de beschikking tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in haar beklag inzake beslag op inbeslaggenomen goederen
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in haar beklag tegen het beslag op een onder haar inbeslaggenomen broek. De rechtbank Den Haag verklaarde klaagster niet-ontvankelijk in haar klaagschrift, omdat dit meer dan drie maanden na de sepotbeslissing was ingediend. Klaagster was op 14 juni 2016 op de hoogte gesteld van de sepotbeslissing door de officier van justitie, maar diende haar klaagschrift pas op 3 oktober 2016 in. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift niet tijdig was ingediend, omdat de zaak als een vervolgde zaak werd beschouwd die tot een einde was gekomen.
De advocaat-generaal, Mr. G. Knigge, concludeert echter dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. Volgens artikel 552a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is er geen sprake van een vervolgde zaak wanneer een zaak zonder rechterlijke betrokkenheid met een sepot eindigt. In dat geval moet een klaagschrift binnen twee jaren na de inbeslagneming of kennisneming daarvan worden ingediend. De advocaat-generaal stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat klaagster niet-ontvankelijk was in haar klaagschrift op basis van artikel 552a lid 3 Sv.
De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, zodat het klaagschrift opnieuw kan worden behandeld. De zaak is van belang voor de uitleg van de term 'vervolgde zaak' in het kader van de beklagprocedure en de toepasselijkheid van de termijnen voor het indienen van klaagschriften.