ECLI:NL:PHR:2018:1399

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
17/02632
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming uit hennepteelt en motivering van de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2017 het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 57.049,95, voortkomend uit hennepteelt. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld door zijn advocaat, Mr. S.F.W. van 't Hullenaar. Het middel richt zich tegen de motivering van het oordeel dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het bewezen verklaarde handelen. De Hoge Raad heeft op 6 november 2018 de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel eerdere oogsten heeft betrokken die plaatsvonden vóór de bewezen verklaarde periodes. Dit oordeel is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, waardoor het middel terecht is ingediend. De Hoge Raad overweegt dat de bewijsvoering voldoende grondslag biedt voor een verbeterde lezing van het arrest, waarbij wordt aangenomen dat het hof bij vergissing heeft overwogen dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde handelen en andere strafbare feiten. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft geen grond aangetroffen voor vernietiging van de bestreden uitspraak.

Conclusie

Nr. 17/02632 P
Zitting: 6 november 2018
(bij vervroeging)
Mr. D.J.C. Aben
Conclusie inzake:
[betrokkene]
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 26 april 2017 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 57.049,95 en de betrokkene veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de staat.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 17/02629. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Namens de betrokkene is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt over de ontoereikende motivering van het oordeel dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het in de strafzaak bewezen verklaarde handelen.
5. Op 27 november 2014 en 4 februari 2015 werd in twee verschillende panden een hennepkwekerij aangetroffen. In de met deze ontnemingsprocedure samenhangende strafzaak is bewezen verklaard dat de betrokkene in de periode van 14 november 2014 tot en met 27 november 2014 in een pand aan de [b-straat] te Ede (de zaak met parketnummer 05-840067-15) alsmede in de periode van 1 februari 2015 tot en met 4 februari 2015 in een pand aan de [a-straat] te Renkum (de zaak met parketnummer 05-840275-15) opzettelijk hennep heeft geteeld.
6. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, het volgende in (onder weglating van voetnoten):
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 26 april 2017 (parketnummer 21-003449-16) ter zake van het onder meer onder 1 in de zaak met parketnummer 05-840067-15 en het onder 1 primair in de zaak met parketnummer 05-840275-15 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, ten aanzien van het -telkens-opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
.
Uit de strafdossiers, de BOOM-rapporten, het arrest in de hoofdzaak en de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep, is gebleken dat veroordeelde uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
(…)
Ten aanzien van dezaak met parketnummer 05-840067-15overweegt het hof het volgende.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door het telen van hennep. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bij het binnentreden van de woning is een hennepkwekerij met, in ruimte 1, 168 hennepplanten en, in ruimte 2, 171 lege potten, met daarin resten van hennepplanten, aangetroffen. Tevens zijn er onder andere oude, verdroogde hennepresten aangetroffen in de kwekerij. Dat duidt op het vermoeden van eerdere hennepoogsten. Dat vermoeden wordt nog ondersteund doordat er vervuilde koolstoffilters en een hoeveelheid stof zijn aangetroffen, als ook waterschade. Ook stonden diverse volle en lege jerrycans en plastic flacons met groei- en bestrijdingsmiddelen in een kamer. Tevens werden zeven knipschaartjes aangetroffen, een aantal zakken met potgrond en een grote stapel lege potten. Uit het dossier volgt verder nog dat veroordeelde al sinds augustus 2013 in de woning kwam. De buren hebben al geruime tijd voor mei 2014 een sterke henneplucht geroken.
Gelet op het voorgaande en gezien de gemiddelde kweekcyclus en tien weken per oogst, is het naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat in beide kweekruimtes tweemaal een oogst is gerealiseerd. Het hof gaat daarom uit van twee oogsten van 339 (168 + 171) hennepplanten.
Voor de berekening van de opbrengst per plant hanteert het hof de berekening zoals opgesteld door de politie Gelderland-Midden. Het hof ziet geen redenen om van deze berekening af te wijken.
(…)
Ten aanzien van dezaak met parketnummer 05-840275-15overweegt het hof het volgende.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door het telen van hennep. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bij het binnentreden van de woning aan de [a-straat 1] te Heelsum, eigendom van veroordeelde, is een hennepkwekerij aangetroffen met 145 hennepplanten. Er zijn onder andere oude, verdroogde hennepresten aangetroffen in de hennepkwekerij. Dat duidt op het vermoeden van eerdere hennepoogsten. Dat vermoeden wordt ondersteund door de aangetroffen kalkafzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten en de geconstateerde vervuiling van het filterdoek van de koolstoffilters. Daarbij is opgemerkt dat vervuiling van het filterdoek pas optreedt na langere tijd. Tevens is stof aangetroffen op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen en op de aanwezige elektra, en zijn vuilniszakken met potgrond aangetroffen, waarin zich gebruikte stekblokken en wortelresten bevonden. Diverse stukken samengeperste potgrond hadden dezelfde vorm en inhoud als de lege potten, zodat aannemelijk is dat deze potgrond zich in een eerder stadium in deze potten had bevonden. Tot slot zijn tien lege jerrycans voedingsmiddelen en twee lege hennepstekken-trays van 77 stuks per tray gevonden.
Op basis van het voorgaande en gezien de gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst, is aannemelijk geworden dat in beide kweekruimtes van veroordeelde reeds eenmaal eerder een oogst is gerealiseerd (45 + 100 planten).
Voor de berekening van de opbrengst per plant hanteert het hof de berekening zoals opgesteld door de politie Gelderland-Midden. Het hof ziet geen redenen om van deze berekening af te wijken.
(…)
Totaal
Gelet op het voorgaande en aan de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, ontleent het hof de schatting van het voordeel op een bedrag van in totaal –voor beide zaken- op (€ 47.910,00 + € 9.139,95) € 57.049,95.”
7. Zoals hierboven aangehaald heeft het hof geoordeeld dat de betrokkene “
uit het bewezenverklaarde handelen” financieel voordeel heeft genoten. Het bewezen verklaarde handelen heeft plaatsgevonden in de periode van 14 november 2014 tot en met 27 november 2014 (de zaak met parketnummer 05-840067-15) alsmede in de periode van 1 februari 2015 tot en met 4 februari 2015 (de zaak met parketnummer 05-840275-15). Het hof heeft echter bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van beide zaken eerdere oogsten betrokken die telkens hebben plaatsgevonden vóór de bewezen verklaarde periodes. Het oordeel van het hof dat de betrokkene uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten, is dan ook zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht.
8. De vraag die vervolgens rijst, is of het arrest zich leent voor verbeterde lezing, in die zin dat moet worden aangenomen dat het hof bij kennelijke vergissing heeft overwogen dat de betrokkene “
uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten” in plaats van dat de betrokkene “
uit het bewezenverklaarde handelen en andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan, financieel voordeel heeft genoten”.
9. Anders dan in de zaken waarnaar de steller van het middel verwijst [1] , kan in de onderhavige zaak, waarin het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geschat aan de hand van een concrete berekeningsmethode, uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de betrokkene eerdere oogsten heeft gerealiseerd. Daarmee ligt in de bewijsvoering besloten dat het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene (ook) voordeel heeft genoten uit andere strafbare feiten als bedoeld in art. 36e, tweede lid, Sr en dat voldoende aanwijzingen bestaan dat die andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. [2] In de voorliggende zaak biedt de bewijsvoering dan ook voldoende grondslag voor een verbeterde lezing van het arrest. Daarmee komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.
10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81 RO ontleende overweging.
11. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:712 en HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:720.
2.Vgl. mijn ambtgenoot Bleichrodt in zijn conclusie onder 8 voorafgaand aan HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR 2016:2061. De Hoge Raad deed de zaak met toepassing van art. 81 RO af. Vgl. eveneens het door de steller van het middel aangehaalde arrest van de Hoge Raad d.d. 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:720. In deze vergelijkbare zaak casseerde de Hoge Raad het arrest van het hof omdat (in tegenstelling tot de onderhavige zaak) uit de aan zijn schatting ten grondslag gelegde bewijsmiddelen