Conclusie
Stcrt.2017, nr. 9915) heeft gelopen van 1 maart 2017 tot en met 31 december 2017. De Regeling hield kort samengevat in dat melkveehouders verplicht waren, op straffe van heffingen, om de omvang van hun veestapel zoals die was op 1 oktober 2016 (het doelstellingsaantal), in vijf, tweemaandelijkse stappen te verminderen tot hun referentieaantal (vastgesteld op 2 juli 2015). Het beoogde doel hiervan was het vóór eind december 2017 reduceren van de fosfaatproductie in de melkveesector. Nederland dreigde door de toegenomen fosfaatproductie sinds (de bekendmaking van) het afschaffen van het melkquotasysteem per 1 april 2015 een ‘derogatie’ van een norm voorgeschreven door de Europese Nitraatrichtlijn te verliezen. De Regering achtte het zeer van belang dat de derogatie behouden zou blijven.
biologischemelkveehouders). In hoger beroep draaide het hof Den Haag dit terug. Het hof heeft overwogen dat de Regeling op een deugdelijke wettelijke grondslag is gebaseerd (art. 13 Landbouwwet). Volgens het hof is van (onmiskenbare) strijd met art. 1 Eerste Protocol EVRM (het recht op eigendom) geen sprake. Het CBb kwam ook tot dat oordeel.
1.De feiten
II2013/14, 33 037, nr. 80, pagina 7). In die brief schrijft de staatssecretaris onder meer:
II2014/15, 33 979). Met dit voorstel werd beoogd groei voor melkveebedrijven mogelijk te maken via grondgebondenheid en/of mestverwerking. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel staat onder meer vermeld (pagina 5):
II2014/15, 33979, nr. 6, p. 4) heeft de staatssecretaris in het kader van dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer bericht:
Stb.2015, nr. 344). In de Nota van Toelichting (pagina 3) bij dat besluit staat vermeld:
Kamerstukken II2013/14, 33 037, nr. 80) de ambitie uitgesproken het grondgebonden karakter van de melkveehouderij ook in de toekomst te willen behouden en versterken. Dat is ook de ambitie van de sector en de partijen in de zuivelketen.”
II2014/15, 33979, nr. 98) heeft de staatssecretaris de Tweede Kamer geïnformeerd over de invulling van verdere productiebeperkende maatregelen. Hij heeft in die brief een wetsvoorstel aangekondigd tot wijziging van de Meststoffenwet “ter introductie van een productiebegrenzing in de melkveehouderij in de vorm van fosfaatrechten” (hierna: het wetsvoorstel fosfaatrechten). Melkveehouderijen zouden vanaf 1 januari 2017 alleen fosfaat mogen produceren – en dus alleen melkvee mogen houden – als zij over voldoende rechten beschikken. Bij de introductie van het stelsel krijgen bedrijven met melkvee een hoeveelheid fosfaatrechten toegekend. De peildatum voor die toekenning is 2 juli 2015. Met het stelsel wordt wettelijk geborgd dat de fosfaatproductie onder het niveau van het fosfaatplafond blijft.
II2015/16, 33 979, nr. 108) heeft de staatssecretaris over het stelsel van fosfaatrechten bericht:
II2015/16, 34 532, nr. 3, p. 20), staat hierover vermeld:
Artikel 1 (begripsbepalingen)
voorafgaande maand alsnog niet verschuldigd.
2.Het procesverloop
Grondslag van de Regeling
Artikel 1 EP
fair balance). Aan het vereiste van een
fair balanceis niet voldaan, indien er sprake is van een individuele en disproportionele last (
individual and excessive burden) voor de betrokken persoon.
margin of appreciationheeft overschreden door tot de maatregelen, vervat in de Regeling, te besluiten. Datzelfde geldt voor de stelling dat aan de voorwaarden voor derogatie ook kan worden voldaan, wanneer geïntimeerde haar veestapel niet zou behoeven te reduceren. De Staat heeft er terecht op gewezen dat die stelling niet goed te rijmen is met het door hem in acht te nemen gelijkheidsbeginsel. Het hof onderschrijft bovendien in dit verband het oordeel van de voorzieningenrechter dat de vraag of het beoogde doel daadwerkelijk wordt behaald, niet doorslaggevend is bij de beoordeling van de vraag of het doel legitiem is. Daarover zou mogelijk anders kunnen worden gedacht wanneer het doel evident buiten bereik ligt, maar dat die situatie zich voordoet, heeft geïntimeerde niet gesteld. Grief 4 in het incidenteel appel stuit daarop af.
fair balanceis, dient, zoals de Staat op zichzelf terecht opmerkt, eerst op het niveau van de regelgeving als zodanig plaats te vinden en daarna op individueel niveau. Het gaat er bij deze toets immers om of voor de betrokken individuen sprake is van een
excess[s]ive burden.Die toets op twee niveaus laat echter onverlet dat steeds alle omstandigheden van het geval, ook in onderling verband bezien, van belang zijn en dat de uitkomst van de toets kan zijn dat de regeling als zodanig, dus naar zijn aard, een disproportionele last voor alle betrokken individuen veroorzaakt. De uitkomst van de eerste toets bepaalt in dat geval reeds de uitkomst van de tweede toets. Wanneer dat niet reeds het geval is, dienen bij het uitvoeren van de toets op individueel niveau evenzeer alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
II,2012/13, 33 322, nr. 8, p 1-4) en de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken van 12 december 2013 (Kamerstukken
II,2013/14, 33 037, nr 80. p. 7) volgt in algemene zin dat sprake zal kunnen zijn van “aanvullende maatregelen” en in meer specifieke zin van productiebegrenzende maatregelen als daartoe noodzaak zou ontstaan. In de laatste brief is (op pagina 7) weliswaar de verwachting uitgesproken dat de fosfaatproductie in 2020 ook onder het niveau van 2002 zou liggen, maar daaraan is direct de waarschuwing gekoppeld dat wanneer
in enig jaarzou blijken dat het productieplafond wordt overschreden, nadere productiebegrenzende maatregelen aan de orde zijn. Datzelfde geldt voor de door de Staat aangehaalde passage uit de memorie van toelichting op de Wet verantwoorde groei melkveehouderij (Kamerstukken
II,2013/14, 33 579, nr. 3, p. 3-4), zij het dat daar ook in meer specifieke zin wordt gesproken over een stelsel van dierrechten. Ook in de brief van de staatssecretaris aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 3 oktober 2014 (Kamerstukken
II,2014/15, 33979, nr. 6, p. 4) waaruit de Staat in randnummer 6.2.8 citeert, is sprake van productiebeperkende maatregelen.
II2015/16 33979, nr. 110) dateert van ruimschoots na het moment waarop geïntimeerde, naar zij zelf stelt, onomkeerbare verplichtingen is aangegaan en speelt dus in het kader van de voorzienbaarheid geen rol. Het hof tekent hierbij aan dat niet is gebleken dat de regering deze motie heeft overgenomen, zodat ook in dat opzicht niet kan worden geconcludeerd dat de Staat verwachtingen bij biologische boeren als geïntimeerde heeft gewekt. Grief 2 in het principaal appel slaagt in zoverre.
in algemene zinkan worden aangenomen dat de overige productiemiddelen van veehouders niet meer op nuttige wijze kunnen worden aangewend. Het hof kan dan ook niet tot de conclusie komen dat de Regeling als zodanig
onmiskenbaarin strijd is met artikel 1 EP.
3.De bespreking van het cassatiemiddel
i)het feit dat de onderhavige uitspraak van het hof deel uitmaakt van zes uitspraken parallel lopende zaken,
ii)de reactie van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op deze uitspraken,
iii)het feit dat ook het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) zich in uitspraken van dezelfde datum over de Regeling heeft uitgelaten en
iv)de constatering dat nu mogelijk twee hoogste rechtscolleges (de Hoge Raad en het CBb) zich over de Regeling zullen uitspreken.Vervolgens ga ik in op
v)de achtergrond en inhoud van de Regeling,
vi)de referentiedatum (2 juli 2015),
vii)de positie van biologische melkveehouders binnen de Regeling en
viii)het advies van de Commissie Knelgevallen Fosfaatrechten.
verbindendheidsoordeelvan het CBb, op zijn terrein de hoogste bestuursrechter. Het gaat dus niet om een
onverbindendheidsoordeel. Hieraan doet mijns inziens niet af dat het CBb een aantal
besluitenvan de minister heeft vernietigd wegens onvoldoende voorbereiding en onvoldoende motivering.
NJ2005/152, m.nt. T. Koopmans (
OZB/Staat), rov. 3.3.1). [8]
Aujeszky-arrest overwoog de Hoge Raad het volgende:
Aujeszky-arrest geeft. [10] Hij schrijft dat derden na een verbindendheidsoordeel nog de mogelijkheid hebben, de wettelijke regeling aan een andere hogere norm te laten toetsen. [11] Hij schrijft ook het volgende:
verbindendheidsoordeel van de bestuursrechter is de civiele rechter op grond van de volgplicht-arresten slechts gebonden, indien de burger ook betrokken was bij de bestuursrechtelijke procedure. Daaraan ligt ten grondslag dat die rechtzoekende geen kans heeft gehad argumenten aan te dragen om de bestuursrechter van de onverbindendheid van het algemeen verbindend voorschrift te overtuigen. Het uitgangspunt van de Hoge Raad zal mijns inziens dan ook niet moeten gelden voor een burger die als (derde-)belanghebbende aan die procedure had kunnen deelnemen, maar ervoor heeft gekozen dat niet of niet tijdig te doen. Dat de civiele rechter een niet-belanghebbende niet op grond van de volgplicht-arresten het verbindendheidsoordeel van de bestuursrechter kan tegenwerpen, betekent niet dat dat oordeel in die procedure zonder betekenis is. Met Schutgens neem ik aan dat de civiele rechter, zo de vordering van de derde niet strandt op het relativiteitsvereiste, zoveel als mogelijk aansluiting zal zoeken bij het eerdere oordeel van de bestuursrechter.” [13]
4. Wettelijk grondslag van de regeling in samenhang met Europeesrechtelijke aspecten en de-minimissteun
productie. Artikel 5, vijfde lid, van de Nitraatrichtlijn verplicht lidstaten aanvullende of verscherpte maatregelen te nemen die zij noodzakelijk achten om de doelstellingen van de richtlijn te verwezenlijken. Het kabinet is om die reden genoodzaakt een nieuw instrumentarium te introduceren om te borgen dat het fosfaatproductieplafond niet wordt overschreden en de milieudoelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Daartoe wordt een voorstel tot wijziging van de Meststoffenwet voorbereid ter introductie van een productiebegrenzing in de melkveehouderij in de vorm van
fosfaatrechten.
productievan fosfaat. Het per 1 januari van dit jaar van kracht geworden stelsel verantwoorde groei melkveehouderij en het per 1 januari 2016 in te voeren stelsel grondgebonden groei melkveehouderij sturen op een
verantwoorde afzetvan het fosfaatoverschot op bedrijfsniveau. Genoemde stelsels hebben daarmee een ander doel en aangrijpingspunt en zullen om die reden naast het nieuwe stelsel bestaan.” [26]
productievan fosfaat. Dit stelsel zou komen te staan
naasthet stelsel ‘verantwoorde groei melkveehouderij’ en het stelsel ‘grondgebonden groei melkveehouderij’. De staatssecretaris gaf aan dat, ten behoeve van het nieuw in te voeren stelsel, een wetsvoorstel werd voorbereid, strekkende tot wijziging van de Meststoffenwet en ter introductie van een productiebegrenzing in de melkveehouderij in de vorm van
fosfaatrechten. Er zou dus een stelsel van fosfaatrechten worden ingevoerd.
referentieaantal:aantal runderen van de houder dat
op 2 juli 2015in het I&R-systeem is geregistreerd verminderd met 4%, behoudens het bepaalde in artikel 7 en 9, zesde lid;’
De introductie van het fosfaatrechtenstelsel
Kamerstukken II2014/15, 33939, 98. De brief heb ik hiervoor reeds genoemd, in het kader van mijn bespreking van de achtergrond van de Regeling.
fosfaatrechten. [37] Voor elk bedrijf met melkvee zou de maximaal in het kalenderjaar te produceren hoeveel fosfaat worden vastgesteld. Elk bedrijf met melkvee zou dus ‘fosfaatrechten’ toegekend krijgen. Daarbij zou worden uitgegaan van het volgende uitgangspunt:
buitengewone omstandighedenwaardoor op 2 juli 2015 (de referentiedatum) de veestapel kleiner was dan gebruikelijk (zie art. 12 lid 2 en lid 4 van de Regeling).
onmiskenbareonverbindendheid niet aan de orde is.
onmiskenbaarmoet zijn. [59] Deze ‘onmiskenbaarheidseis’ behoort tot het nationale (kortgeding)procesrecht. [60] De eis geldt ook bij de toetsing van een ministeriële regeling [61] aan een verdragsbepaling in de zin van 94 Gw. [62] Dit betekent dat de klachten niet slagen. [63]
NJ2017/242, m.nt. A.H. Klip. In deze zaak vorderden twee verenigingen – kort samengevat – in kort geding dat een Beleidsbrief van het OM geheel of ten dele buiten toepassing zou worden verklaard. De Hoge Raad overwoog het volgende:
Hoewel deze regels niet zijn gegeven in de vorm van een algemeen verbindend voorschrift, valt ook voor een bevel tot buitentoepassinglating daarvan in kort geding de eis te stellen dat die regels onmiskenbaar in strijd zijn met regels van hogere orde, evenals geldt voor de buitentoepassinglating in kort geding van regels die wel in die vorm zijn gegeven (vgl. o.m. HR 1 juli 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD5666, NJ 1984/360 (Staat/LSV c.s.))[cursivering A-G].”
onmiskenbaarleidt tot een
individuele en disproportionele last. Dit oordeel van het hof berust op een aantal pijlers: 1) de strekking (het doel) en de werking van de Regeling, 2) de overweging dat ook de groei van bedrijven van biologische veehouders bijdraagt aan de mogelijke overschrijding van het landelijke fosfaatplafond, 3) de overweging dat ook voor biologische veehouders te voorzien is geweest dat een ongeremde groei van de veestapel de aan de derogatie verbonden voorwaarden in gevaar zou kunnen brengen en 4) de overweging dat de keuze van de staatssecretaris (om biologische bedrijven die zijn gegroeid, en daarmee hoe dan ook aan de (stijging van de) fosfaatproductie hebben bijgedragen, niet uit te sluiten van productiebegrenzende maatregelen) ook overigens niet als onmiskenbaar onjuist kan worden beschouwd.
onmiskenbaarsprake moet zijn van een individuele en disproportionele last. Het hof heeft zo’n onmiskenbare, individuele en proportionele last niet kunnen vaststellen. De motivering van het hof onder pijlers 1) t/m 4) kan ik goed volgen. Die motivering komt mij niet onjuist voor. Die valt mijns inziens ook binnen de
margin of appreciationdie art. 1 EP aan de Staat geeft. Dit betekent dat de klacht faalt.
de uitbreiding vanhun bedrijf na 2 juli 2015 de voortbrenging van meer mest tot gevolg heeft en daardoor bijdraagt aan de mogelijke overschrijding van het nationale fosfaatproductieplafond die de Regeling beoogt tegen te gaan.
opstartendebiologische veehouder. Op de referentiedatum had [eiseres] een veel lager en niet representatief aantal koeien, terwijl zij wel reeds de investeringen had gedaan voor een volwaardig melkveebedrijf. Het subonderdeel verwijst hier naar nr. 1 en nr. 38 van de pleitnota van [eiseres] in eerste aanleg.
opstartendemelkveehouder. Hier gaat rov. 41. niet over en rov. 42. evenmin. Het probleem waar de stelling naar verwijst doet zich ook voor bij niet-biologische opstartende melkveehouders. Het hof heeft deze stelling dus niet hoeven betrekken bij zijn oordeel dat biologische veehouders geen bijzondere positie innemen.
margin of appreciationdie de Staat onder het regime van art. 1 EP toekomt. Deze overweging van het hof acht ik niet onjuist.
mede in aanmerkingheeft genomen.
fair balance. Eerst wordt er getoetst op het niveau van de regelgeving als zodanig en daarna op individueel niveau. Het gaat dus om een toets op twee niveaus. In rov. 40 overweegt het hof vervolgens dat de toets op niveau twee niet verricht kan worden, omdat [eiseres] onvoldoende inzicht heeft gegeven in bedrijfsmatige gegevens en omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat [eiseres] ten opzichte van andere melkveehouders een bijzondere last draagt. Deze overweging is toegespitst op de voorliggende zaak. Het hof betrekt hierbij het karakter van het kort geding. Ik zie geen tegenstrijdigheid in de overwegingen van het hof.
“[d]aarbij heeft te gelden dat de Regeling wel degelijk een zekere marktordenende werking heeft aangezien deze, door in te grijpen in de veestapel, de melkproductie stoort"doet niet aan subonderdeel 4.a af, nu artikel 13 Landbouwwet, zowel blijkens zijn redactie als blijkens de parlementaire geschiedenis (waarin de wetgever ten behoeve van het bieden van een waarborg aan belanghebbenden de uitoefening van de door artikel 13 Landbouwwet gegeven bevoegdheden bindt aan in de wet genoemde doelstellingen), slechts de bevoegdheid schept om te ‘sturen op melkproductie’, in zoverre als dit sturen is gericht op de
bevorderingvan de melkproductie. Aldus is de omstandigheid dat de Regeling een marktordenende werking heeft nog niet voldoende om te bewerkstelligen dat de Regeling wettelijke grondslag vindt in artikel 13 Landbouwwet." Indien het Hof van een andere rechtsopvatting is uitgegaan, is zijn oordeel rechtens onjuist.”
“[b]ovendien [...] uit de toelichting op de wet [blijkt] dat door prijsstabilisatie uiteindelijk de bestaanszekerheid van agrarische producenten wordt gediend"en dat
“[n]och uit de tekst van artikel 13 Landbouwwet noch uit de toelichting daarop kan worden afgeleid dat die bestaanszekerheid uitsluitend door het voeren van prijsbeleid, en niet bijvoorbeeld door de onderhavige Regeling, mag worden nagestreefd"doen ook niet aan subonderdeel 4.a af, nu de Staat, ook indien het de bestaanszekerheid van agrarische producenten nastreeft door middel van het uitoefenen van de in artikel 13 Landbouwwet gegeven bevoegdheden, rechtens gebonden is aan de in de wet genoemde doelstellingen, zodat het nastreven van de bestaanszekerheid van agrarische producenten op basis van de in artikel 13 Landbouwwet gegeven bevoegdheden slechts wettelijke grondslag vindt in die wet, in zoverre de Staat die bestaanszekerheid nastreeft via de weg van een of meer van de specifieke doelstellingen gegeven in artikel 13 Landbouwwet.”
biologischemelkveehouder. Hierop is het hof naar mijn mening voldoende ingegaan in rov. 41. van het arrest. Dit betekent dat de klacht in subonderdeel (a) faalt.
Staat/[...]-arrest [70] sprak de Hoge Raad van ‘Een van de verschijningsvormen van het gelijkheidsbeginsel’. [71]
individual and excessive burdengeen sprake is, acht ik het uitgesloten dat het hof, op basis van dezelfde door [eiseres] aangevoerde argumenten, tot het oordeel had moeten komen dat desondanks sprake is van een schending van het égalitébeginsel. Dit betekent dat de klacht faalt.